ECLI:NL:RBAMS:2020:4367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
13.051325.19 en 13.242356.18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende woningoverval en heling door minderjarige

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van een poging tot gewapende woningoverval en heling. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13.051325.19 (zaak A) en 13.242356.18 (zaak B). In zaak A werd de verdachte verweten op 28 februari 2019 in Amersfoort samen met anderen een Rolex horloge te willen stelen door middel van geweld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de voorbereidingshandelingen, maar niet voor de poging tot diefstal met geweld, omdat de overval niet kon worden uitgevoerd door ingrijpen van de politie. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een gaspistool, dat in de auto werd aangetroffen. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van heling van een jas, die hij voorhanden had terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was. De rechtbank achtte ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd aangemerkt, en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.051325.19 (zaak A) en 13.242356.18 (zaak B)
Datum uitspraak: 1 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince le Roy, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 28 februari 2019 te Amersfoort een poging diefstal met geweld in vereniging van [persoon 3], subsidiair voorbereidingshandelingen van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 28 februari 2019 te Amersfoort het in vereniging voorhanden hebben van een gaspistool;
Zaak B
op 28 september 2018 te Amsterdam heling in vereniging van een jas.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er was een bende in Amsterdam actief die op een gewiekste manier gewelddadige overvallen pleegde. Er werd een verkoper gezocht van dure spullen op Marktplaats, zoals een Rolex horloge, er werd vervolgens een afspraak gemaakt en de verkoper werd in zijn huis overvallen. In deze context past precies wat er op 28 februari 2019 is gebeurd. De chatgesprekken via Marktplaats aan de verkoper komen overeen met de bevindingen van het observatieteam. De officier van justitie ziet geen ruimte voor een alternatief scenario, temeer nu alle verdachten verschillend verklaren over wat zij in Amersfoort deden. Verdachte beroept zich ter zitting hardnekkig op zijn zwijgrecht, terwijl de situatie om een uitleg schreeuwt. Er was sprake van een begin van uitvoering, maar omdat het op de genoemde locatie niet mogelijk was om een Rolex horloge weg te nemen was er sprake van een ondeugdelijk poging. De poging diefstal in vereniging kan derhalve niet bewezen worden, enkel de voorbereidingshandelingen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdacht dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit. Uit alle gevonden communicatie in de telefoons blijkt niet dat sprake was van een plan om een overval te plegen. De enige persoon die op 28 februari 2019 over werk praat en het regelen van een auto is medeverdachte [medeverdachte]. Uit niets blijkt dat verdachte of één van de andere medeverdachten contact heeft gezocht met de verkoper van de Rolex. Het telefoonnummer dat verkoper heeft benaderd straalt gedurende de van belang zijnde tijdspanne uit in Amsterdam. Door het observatieteam wordt nergens gerelateerd dat daadwerkelijk wordt aangebeld bij de woning, enkel dat het lijkt alsof er wordt aangebeld. Tevens wordt gedurende de observatie niet gezien dat de persoon die bij de portiek liep een tas bij zich droeg en ook bij de aanhouding wordt het vuurwapen niet bij verdachte of een medeverdachte aangetroffen. Er kan derhalve niet gesteld worden dat het vuurwapen de auto heeft verlaten en dat het plan was om de woning te overvallen met behulp van een vuurwapen. Verder kan niet vastgesteld worden dat de persoon links achterin de auto, verdachte, in de buurt van het betreffende adres heeft gelopen. Er kan vastgesteld worden dat verdachte de auto heeft verlaten en dit wordt ook niet ontkend, nu hij eerder heeft verklaard uit de auto te zijn gestapt om te plassen. Door het observatieteam wordt op een gegeven moment gesteld dat er slechts één persoon in de auto zit. Nu er drie personen zijn aangehouden, zouden dus twee personen de auto hebben verlaten.
Op een gegeven moment wordt gerelateerd dat er een persoon voor de woning wordt gezien, maar niet wordt gerelateerd dat deze persoon negroïde is. Het feit dat niet kan worden bewezen dat is aangebeld dient tot de conclusie te leiden dat er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Het enkel zich begeven naar de woning is onvoldoende om te spreken van een voltooide poging.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte bepleit dat er geen sprake is van medeplegen van de poging woningoverval door verdachte. Er is geen bewijs dat verdachte bemoeienis heeft gehad bij de totstandkoming van de afspraak via Marktplaats en contact heeft onderhouden met de verkoper. Tevens kan niet worden vastgesteld dat de politie het gewijzigde adres aan één van de drie verdachten in de auto heeft doorgegeven. Er kan niet worden vastgesteld dat het vuurwapen is gebruikt of dat verdachte weet had van het vuurwapen. Daarnaast kan op grond van het proces-verbaal van observatie niet worden vastgesteld dat het verdachte is die naar de woning is gelopen. Er zijn immers twee personen uitgestapt. Het enkele feit dat verdachte in de auto aanwezig was maakt niet dat er sprake is van medeplegen. Er zijn feitelijk geen handelingen vast te stellen van verdachte in het kader van de poging woningoverval.
Meer subsidiair heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte ook niet veroordeeld kan worden voor de voorbereidingshandelingen, nu niet blijkt dat hij weet had van enig plan om de woning te overvallen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat het vuurwapen gebruikt is bij enige uitvoering dan wel dat het vuurwapen bij het begaan van het misdrijf zou worden gebruikt.
De rechtbank acht gelet op het hierna volgende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Er is met de verkoper via marktplaats een afspraak gemaakt voor de verkoop van een Rolex horloge ten waarde van € 12.500,- op 28 februari 2019 waar de betaling zou geschieden met contant geld. Verder zou de transactie op nadrukkelijk aangeven van de koper worden afgewikkeld in de woning van de verkoopster, en niet zoals verkoopster suggereerde bij een juwelier. De politie heeft de communicatie van de verkoopster overgenomen, nu zij, binnen de context van een groter onderzoek, het vermoeden had dat de verkoper overvallen zou worden. De politie heeft vervolgens het adres en tijdstip van de verkoop gewijzigd en heeft een team laten observeren bij de woning op het afgesproken adres. Tijdens de observatie ziet de politie op het afgesproken tijdstip een auto de straat indraaien. Er stapt vervolgens minimaal één persoon uit de auto. Deze persoon loopt vervolgens naar het portiek van het afgesproken adres en lijkt daar aan te bellen. De politie verneemt van de verkoopster dat haar berichten worden gestuurd op Marktplaats door de koper. Daarin staat dat hij er is en wordt gevraagd waarom ze niet reageert terwijl zij helemaal uit Diemen zijn gekomen. Enkele minuten later wordt gezien dat een negroïde persoon links achterin in de auto stapt. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de auto even verlaten heeft, naar zijn zeggen om te plassen. Op dat moment van instappen zaten er volgens de observatie al twee personen in de auto. De politie volgt de auto en houdt de auto met de drie inzittenden, waaronder verdachte aan. Verdachte zat op het moment van aanhouding links achterin de auto. Tijdens het doorzoeken van de auto blijkt rechts naast de verdachte, op de grond achter de bijrijdersstoel, een gaspistool te liggen. Bij geen van de verdachten is een groot geldbedrag aangetroffen.
Mede gelet op de eerdere chatberichten die op de telefoon van [medeverdachte] zijn aangetroffen, concludeert de rechtbank dat er sprake is geweest van enig plan om de woning te overvallen. In een chatbericht van 21 februari is sprake van een Rolex die uit een woning “gepakt” zal worden en in de chatberichten van 28 februari wordt vermeld dat er “werk” is en dat [medeverdachte] beschikking over een auto heeft. De chatgesprekken via Marktplaats in combinatie met de observaties van het observatieteam voeren tot de conclusie dat er bij de woning is aangebeld en dat verdachte of zijn mededader heeft aangebeld bij de woning, waarna er contact is geweest met de verkoper. Dit alles overziend concludeert de rechtbank dat het naar de uiterlijke verschijningsvormen niet anders kan zijn dan dat verdachte en de twee medeverdachten van plan waren om de verkoopster in de woning met (dreiging met) geweld te beroven van het Rolex-horloge en dat verdachte daarbij als medepleger betrokken was. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een begin van uitvoering daarvan, nu er bij de woning is aangebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een absoluut ondeugdelijke poging. Het gebruikte middel deugt, nu de verdachten met zijn drieën in een auto ter plaatse komen, een wapen bij zich hebben, geen geld bij zich hebben en uitstappen en aanbellen. Tevens deugt het object, nu de Rolex in bezit was van de verkoper. Echter is door argwaan van de verkoper en tussenkomst van de politie het adres van de verkoop gewijzigd. Het misdrijf kon derhalve niet meer worden voltooid, maar kan wel worden gekwalificeerd als een strafbare poging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Het voorhanden hebben van het wapen, zoals in zaak A onder 2 ten laste gelegd, kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachten bevonden zich tezamen in de auto en het wapen lag naast verdachte open en bloot in de auto.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte zat links achterin de auto, terwijl het wapen rechts achterin de auto is gevonden. Verdachte heeft verklaard geen weet te hebben gehad van het wapen. Het is onduidelijk of de politie tijdens de doorzoeking de tas zelf heeft opengemaakt of dat de foto de situatie betreft zoals aangetroffen. Derhalve kan niet gesteld worden dat de tas met het wapen in het zicht lag. Over nauwe en bewuste samenwerking kan niet worden gesproken, nu niet duidelijk is hoe het wapen in de auto terecht is gekomen.
Het standpunt van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging een gaspistool voorhanden heeft gehad. Verdachte zat links achterin de auto, terwijl rechts naast hem op de grond in een openstaande papieren zak, open en bloot, een vuurwapen lag. Het kan niet anders dan dat verdachte dit wapen niet alleen gezien heeft, maar dat wapen ook deel uitmaakte van het gezamenlijk plan en uitvoering van de voorgenomen diefstal met geweld of met bedreiging daarmee. De rechtbank gaat er vanuit dat de politie zorgvuldig werkt en ziet geen aanleiding er aan te twijfelen dat zij de situatie heeft gefotografeerd zoals ze deze heeft aangetroffen.
Zaak B
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het in zaak B ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde feit. De zus van aangever heeft verklaard dat aan haar werd gevraagd door verdachte of zij de eigenaar was van de jas. Echter tegenover de politie verklaart zij dat haar werd gevraagd of zij de koper van de jas was. Deze verklaring kan derhalve geen stand houden. De situatie dat verdachte zou zijn gevraagd de jas te verkopen, terwijl de verkoop door anderen is gesloten, valt niet uit te sluiten. Bij zo’n dergelijk verzoek hoeven niet alle alarmbellen te gaan rinkelen.
De rechtbank acht het in zaak B ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Door de verbalisanten is niet waargenomen dat verdachte de tas met daarin de jas daadwerkelijk heeft weggegooid, maar de verklaring van de getuige waarin zij verklaart dat verdachte haar vroeg of zij de eigenaar was van de jas en het feit dat verdachte direct daarna wegrent, ook voor de politie, leidt tot de conclusie dat verdachte moet hebben geweten dat de jas, die hij voorhanden had, van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting geen verklaring willen afleggen over de manier van verkrijging van de jas, waardoor een andere conclusie gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte wist dat de jas van misdrijf afkomstig was. Er bestaat geen twijfel dat het de jas van de aangever betrof, vooral gelet op de sterke parfumgeur en het speciale logo van de jas.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 28 februari 2019 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, merk Rolex, toebehorende aan [persoon 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
  • een afspraak hebben gemaakt met voornoemde [persoon 3] met betrekking tot de verkoop van dat horloge en
  • zich voorzien van een gaspistool met een personenauto in de richting van die afspraak hebben begeven en
  • heeft aangebeld bij de door voornoemde [persoon 3] genoemde woning, gelegen aan de [adres 2];
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 28 februari 2019 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, merk Umarex, model Colt 1911 A1, kaliber 9mm Knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak B
op 28 september 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een goed, te weten een jas, merk Canada Goose, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 60 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
De raadsman van verdachte heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. De raadsman heeft bepleit aan verdachte een proeftijd voor de duur van 1 jaar op te leggen, gezien het tijdsverloop, nu verdachte al anderhalf jaar in een schorsing loopt en er geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd. Tevens ziet de raadsman van verdachte geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging gewapende woningoverval, die enkel door ingrijpen van de politie is voorkomen. Indien deze woningoverval geslaagd zou zijn zou dit grote gevolgen voor het slachtoffer hebben gehad. Naar de ervaring leert kampen de slachtoffers van zulke misdrijven in psychisch opzicht geruime tijd met de gevolgen daarvan. Daarnaast veroorzaken zulke misdrijven bij de slachtoffers daarvan en in de samenleving gevoelens van onveiligheid. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Vuurwapenbezit is ontwrichtend voor de maatschappij en kan tot ernstige geweldsdelicten leiden, waardoor het met kracht moet worden bestreden. Ten slotte heeft verdachte door het bezit van een gestolen jas bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 21 juli 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheden noemt de Hoge Raad in dit arrest de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachten en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan een overschrijding van de redelijke termijn in onderhavige zaak is gerechtvaardigd.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, is aangevangen op de dag dat verdachte is aangehouden, in zaak A zijnde 28 februari 2019 en in zaak B zijnde 28 september 2018 en eindigt vooralsnog met dit eindvonnis in eerste aanleg op 1 september 2020. De duur van deze periode behelst 18 maanden respectievelijk 23 maanden en derhalve is de redelijke termijn met 2 respectievelijk 7 maanden overschreden, zodat enige strafvermindering op zijn plaats is.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 4 augustus 2020;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 13 augustus 2020;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. [persoon 4], GZ-psycholoog op 30 april 2019.
Ter zitting heeft de Raad aangegeven meerwaarde te zien in een coach voor verdachte. Verdachte is daarvoor echter niet gemotiveerd. Verdachte is sinds onderhavige feiten niet meer in aanraking gekomen met de politie, maar zijn houding ter zitting roept wel vragen op. Vanuit het NIFP-rapport en vanuit JBRA komen positieve dingen naar voren. Verdachte doet het de laatste tijd goed. Echter lijkt hij wel kwetsbaar als de situatie ontregeld raakt en heeft hij moeite om zijn leven op de rit te krijgen. De Raad adviseert aan verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en aan verdachte tevens een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van 1 jaar. De Raad adviseert ondanks het ontbreken van motivatie bij verdachte als bijzondere voorwaarde een coachingstraject op te leggen, bij voorkeur bij Akwaaba Zorg. Tevens adviseert de Raad als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte mee moet werken aan het vinden en behouden van een positieve dagbesteding. De Raad adviseert het toezicht uit te laten voeren door Reclassering Nederland.
JBRA heeft ter zitting aangegeven dat verdachte veel heeft meegemaakt in 2018 en 2019. Hij lijkt met verkeerde vrienden in contact te zijn gekomen, al ontkent hij dat zelf. JBRA ziet dat verdachte nog handvaten nodig heeft, maar hij is niet gemotiveerd voor een coach. Hij denkt dat hij alles zelf kan regelen. De wil is er wel, maar het lukt verdachte niet altijd.
De GZ-psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Uit het intelligentieonderzoek middels de WAIS-IV NL komt naar voren dat er bij [verdachte] sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Het totale IQ dient dan ook met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. De indices liggen op laag begaafd tot (net) gemiddeld niveau. Op index-niveau blijkt dat Perceptueel Redeneren significant lager uitvalt dan Verbaal Begrip. Uit de antwoorden die [verdachte] geeft komt tevens naar voren dat er in bovengemiddelde mate aanwijzingen zijn voor ernstige vormen van psychopathologie. Dit betekent dat [verdachte] meer dan gemiddeld achterdochtig is. Tot slot is [verdachte] bij spanning en stress in gemiddelde mate geneigd om met lichamelijke klachten te reageren, hij is voldoende bestand tegen stress. Uit de antwoorden op de NPV-2-R blijkt dat [verdachte] in zeer hoge mate behoefte heeft aan een systematische aanpak en veel waarde hecht aan het hebben van controle. Vanuit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat [verdachte] gevoelig is voor stress. Wanneer spanningen oplopen, heeft hij moeite zijn emoties te doorvoelen en reguleren en kunnen de remmingen tekortschieten.
Concluderend kan gesteld worden dat [verdachte] voor het ten laste gelegde voor zover bekend geen evidente problemen liet zien in functioneren. Er kan dan ook volgens de DSM-5 geen stoornis geclassificeerd worden.
Gezien bovenstaande wordt er niet geconcludeerd dat [verdachte] beperkt werd in zijn keuzevrijheid. Derhalve wordt hij in staat geacht tot andere keuzes te komen en geadviseerd het ten laste gelegde volledig toe te rekenen
.Omdat er niet van pathologie en doorwerking gesproken wordt, wordt er geen behandeladvies gegeven. Wel is het gunstig, gezien de instabiliteit in [verdachte]’ leven op dit moment, toezicht van de jeugdreclassering te laten doorlopen om extra stimulans te geven in het oppakken van zijn verantwoordelijkheden en het zo nodig inzetten van extra ondersteuning. Mocht het ten laste gelegde bewezen worden verklaard en een sanctie opgelegd worden dan kan een leerstraf zoals Tools4U overwogen worden. Onderzoeker adviseert als bijzondere voorwaarde bij strafoplegging een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen en als sanctie een werkstraf te overwegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In beginsel is het bewezen verklaarde feit ernstig genoeg om verdachte met een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie te bestraffen. Echter, gelet op de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt en de geruime tijd die is verstreken sinds het plegen van het delict, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd zou raken. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank wel aanleiding om een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank zal hieraan enkel de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte dient mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Nu verdachte niet gemotiveerd is mee te werken aan een coachingstraject, ziet de rechtbank geen meerwaarde in het verplicht opleggen hiervan. De rechtbank zal tevens een proeftijd van twee jaren verbinden aan de voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank ziet in de ernst van het feit geen aanleiding om af te wijken van de standaard proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft verdachte ter zitting geen inzicht gegeven in de achtergrond van het feit en zijn gedragingen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, zodat hij de consequenties van zijn gedrag nog eens zal ervaren.
Beslag
De beslaglijst vermeldt de volgende goederen:
  • 1 STK Hakmes, omschrijving 5715521;
  • 1 STK Mes, omschrijving 5715522;
  • 1 STK Tas merk Nike Air, omschrijving 5715523;
  • 1 STK Steunzool merk Adidas, omschrijving 5715524;
  • 1 STK Muts merk Bivakmuts, omschrijving 5715525.
De officier van justitie heeft gevorderd het hakmes en mes verbeurd te verklaren. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de tas verbeurd te verklaren, nu het in zaak B ten laste gelegde feit door middel van deze tas is gepleegd. De overige goederen mogen retour aan beslagene.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbank zal de tas verbeurd verklaren, nu met behulp van dit voorwerp het in zaak B ten laste gelegde feit is begaan. Ten aanzien van het hakmes, het mes en de bivakmuts zal de rechtbank gelasten dat deze worden onttrokken aan het verkeer, nu het bezit van deze voorwerpen, in combinatie met elkaar en de plek van aantreffen beschouwd, in strijd is met het algemeen belang aangezien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als waarvoor verdachte wordt veroordeeld. De steunzool zal geretourneerd worden aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36d, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A en B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal, voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken/bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
medeplegen van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 63 (drieënzestig) dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
57 (zevenenvijftig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve dagbesteding.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Verklaart verbeurd:
1 STK Tas merk Nike Air, omschrijving 5715523.
Gelast de onttrekking aan het verkeer van:
  • 1 STK Hakmes, omschrijving 5715521;
  • 1 STK Mes, omschrijving 5715522;
  • 1 STK Muts merk Bivakmuts, omschrijving 5715525.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 STK Steunzool merk Adidas, omschrijving 5715524;
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. P. van Kesteren en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2020.
[...]