ECLI:NL:RBAMS:2020:438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
13/165077-18 (A) en 13/689050-19 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor diefstal en drugshandel

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf voor het plegen van diefstallen en het dealen van cocaïne. De man was betrokken bij meerdere diefstallen in 2018, waaronder de diefstal van zes jassen ter waarde van meer dan 3500 euro uit een kledingwinkel in Zandvoort en een Cartier-bril ter waarde van 708 euro uit een brillenwinkel in Heemstede. Daarnaast werd hij beschuldigd van het dealen van 0,22 gram cocaïne op 21 april 2018 in Amsterdam. De rechtbank weegt in haar oordeel de jonge leeftijd van de verdachte mee, evenals het feit dat de strafbare feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd. De rechtbank acht de bewezenverklaring van de diefstallen en de drugshandel op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden voldoende onderbouwd. De verdachte werd vrijgesproken van een derde tenlastegelegde diefstal in Tilburg wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de invloed van zijn sociale omgeving. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, waaronder Sack Time Retail BV en een brillenwinkel, toegewezen tot respectievelijk 1770 euro en 350 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/165077-18 (A) en 13/689050-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 28 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 oktober 2019 en 14 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.E. Hoekstra en van de raadsvrouw mr. M. Rijser naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Het dealen of voorhanden hebben van 0,22 gram cocaïne op 21 april 2018 te Amsterdam.
Zaak B
Diefstal van zes jassen (ter waarde van € 3.539,70) op 8 oktober 2018 bij de winkel Sack-Time in Zandvoort;
Diefstal van een bril van het merk Cartier (ter waarde van € 708,-) op 10 augustus 2018 bij de winkel Lukx in Heemstede;
Diefstal van een bril (ter waarde van € 1.050,-) op 29 september 2018 van de winkel [naam winkel] in Tilburg.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. Zij heeft telkens verwezen naar de relevante bewijsmiddelen, waarbij zij ten aanzien van zaak B met name heeft gewezen op de verschillende processen-verbaal van herkenning die ten aanzien van verdachte zijn opgemaakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak A kan niet worden bewezen dat verdachte ooit cocaïne op zak heeft gehad. Zo is niet gezien dat er drugs zijn overhandigd en is er bij verdachte niet alleen geen drugs, maar ook geen geld aangetroffen.
Ten aanzien van zaak B is het bewijs in alle drie de zaken gebaseerd op herkenningen door verbalisanten. In elke zaak is echter sprake van vage beelden, op grond waarvan überhaupt geen herkenning mogelijk is. Bovendien wordt door de verbalisanten niet opgeschreven waar zij verdachte precies aan herkennen. Voor een rechtsgeldige herkenning moet niet alleen worden opgeschreven hoe en hoe goed een verbalisant een verdachte kent, maar ook welke specifieke kenmerken maken dat de verbalisant de verdachte in kwestie op de beelden herkent. Omdat dat niet goed is opgeschreven, zijn de herkenningen onbetrouwbaar en kunnen die niet worden gebruikt voor het bewijs. Omdat er verder geen ander bewijs in het dossier zit voor betrokkenheid van verdachte, moet hij van alle feiten worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het oordeel over zaak A
De rechtbank acht het in zaak A ten laste gelegde bewezen.
Op 21 april 2018 zien meerdere verbalisanten dat verdachte zich, samen met [naam 1] , bevindt op de Zeedijk in Amsterdam, een plek waar veelvuldig in verdovende middelen wordt gehandeld. Verdachte en [naam 1] worden verschillende keren aangesproken door onbekende personen, waaronder een erkende harddrugsgebruiker, en zoeken zelf ook contact. Hierbij wordt gezien dat verdachte soms meeloopt met een persoon richting de Geldersekade, waarna het contact even snel weer wordt verbroken. In een van deze gevallen heeft verdachte contact met [naam 2] . [1] Ook met deze persoon loopt verdachte naar de Geldersekade, waarbij wordt gezien dat [naam 2] een biljet overhandigt aan verdachte, die op zijn beurt iets kleins aan [naam 2] geeft. [2] Als de politie [naam 2] aanspreekt, heeft hij een wit bolletje in zijn hand, dat later cocaïne [3] blijkt te zijn. [4] Hij verklaart dat verdachte hem crack aanbood voor tien euro, op welk aanbod hij is ingegaan. [5] Bij de aanhouding van verdachte en [naam 1] , wordt bij de schoenen van [naam 1] nog een bolletje cocaïne [6] aangetroffen. Ook wordt bij hem brief- en kleingeld en een zakje wiet aangetroffen. [7]
De rechtbank heeft geen enkele reden aan de verklaringen van verbalisanten of [naam 2] te twijfelen. Weliswaar is bij verdachte geen drugs of geld aangetroffen, maar dat geldt wel voor zijn mededader, [naam 1] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eveneens eerder op de avond is gezien dat verdachte geld in ontvangst nam van een erkende harddrugsgebruiker, waarna hij dat geld in de broekzak van [naam 1] stopte. [8] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in zaak A ten laste gelegde bewezen.
3.3.
Het oordeel over zaak B
Algemene overweging over herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat een herkenning door een verbalisant bij kan dragen aan het bewijs, maar dat daarmee behoedzaam moet worden omgegaan, zeker indien zo’n herkenning van doorslaggevende betekenis is voor het bewijs van betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De herkenning van een persoon op (al dan niet bewegend) beeld kan onder meer plaatsvinden op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en (op bewegend beeld) diens manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Als het dossier niet meer bevat dan de enkele herkenning van een verbalisant, zal dit over het algemeen niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring.
Het onder 1. ten laste gelegde: De winkeldiefstal in Zandvoort
De rechtbank acht de winkeldiefstal in Zandvoort bewezen. Er is aangifte gedaan, waarbij aangever de daders heeft omschreven. [9] Dit signalement is wellicht algemeen van aard, maar het uiterlijk van verdachte past wel binnen dit signalement en wordt er niet door uitgesloten. Ook zijn er camerabeelden waarop de diefstal is te zien. [10] De rechtbank is van oordeel dat deze beelden, waarvan enkele screenshots in het dossier zijn gevoegd [11] , zich in algemene zin lenen voor een herkenning. Daarvoor zijn de screenshots en de afbeeldingen waarop de verdachten zijn te zien voldoende scherp en duidelijk. Nadat de winkel aandacht heeft gevraagd voor (de beelden van) de diefstal, krijgt de winkel een anonieme tip, dat de jongen met de rode pet ‘ [voornaam] ’ zou heten en in de [naam flat] zou wonen. De mededader zou ‘ [voornaam] ’ heten. [12] De rechtbank constateert dat verdachte ‘ [verdachte] ’ heet en ten tijde van de diefstal woonachtig was op de [naam flat] . [13] Een goede bekende van verdachte, [naam 3] , is reeds voor dit feit veroordeeld. Nadat de politie een screenshot van de daders intern heeft verspreid, worden verdachte en [naam 3] door verschillende verbalisanten, afzonderlijk van elkaar en zonder dat aan hen nadere informatie is verstrekt, herkend. Verbalisanten [verbalisant 1] [14] en [verbalisant 2] [15] verklaren waar zij verdachte van kenden én waaraan zij hem herkennen op de afbeeldingen, bijvoorbeeld zijn spitse gezicht en kleine mond. Bovendien verklaart verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte en [naam 3] vrienden van elkaar zijn en dat zij vaker met elkaar omgaan. Ten slotte wordt verdachte door verbalisant [verbalisant 3] herkend op basis van een gezichtsvergelijking met een foto uit de StrafrechtsketenDataBank (SKDB). [16]
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verdachte meerdere keren wordt herkend als degene die samen met zijn vriend en mededader [naam 3] op de camerabeelden staat en er is geen enkele reden aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen te twijfelen.
De rechtbank komt bovendien tot de conclusie dat zij samen
zesjassen hebben weggenomen. In verband met de aangifte wordt gesproken over vermoedelijk zes jassen die zijn meegenomen [17] , hetgeen later wordt bevestigd door het aantal van zes jassen dat wordt gemist bij de inventaris. [18]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte, samen met zijn mededader [naam 3] , zes jassen heeft gestolen bij de winkel Sack-Time in Zandvoort.
Het onder 2. ten laste gelegde – De winkeldiefstal in Heemstede
De rechtbank acht de winkeldiefstal in Heemstede bewezen.
Op 10 augustus 2018 komen twee mannen de brillenwinkel Lukx binnen om een Cartier bril te passen. Zij gaan weer weg, maar komen tien minuten later weer terug. Ook nu wordt een bril van het merk Cartier gepast en op enig moment pakt een van de mannen de bril achter de toonbank vandaan, waarna beide mannen op de vlucht slaan in een gereed staande auto (met chauffeur).
Er is aangifte gedaan en de aangever geeft een signalement van de mannen. De betrokkenheid van verdachte kan op basis van het opgegeven signalement niet worden uitgesloten. [19] Ook zijn er camerabeelden van de mannen in de winkel, waarvan zich enkele screenshots in het dossier bevinden. [20] Kijkend naar deze screenshots is de rechtbank van oordeel dat deze in algemene zin geschikt zijn voor een herkenning. De screenshots zijn namelijk vrij scherp en het zicht op de personen op de beelden wordt niet belemmerd door enig obstakel. Door verschillende verbalisanten zijn bovendien bewegende beelden bekeken, waarop eerder genoemde [naam 3] , een bekend contact van verdachte, door meerdere verbalisanten is herkend. [21] Hij is voor dit feit bovendien al veroordeeld.
Verdachte wordt door één verbalisant, [verbalisant 4] , herkend. [22] Zij kent verdachte naar eigen zeggen goed, omdat hij woonachtig is in haar werkgebied en zij heeft hem regelmatig aangetroffen met [naam 3] in de wijk. Zij heeft verdachte dan ook onmiddellijk herkend toen zij de afbeeldingen zag. Tevens heeft zij de bewegende beelden gezien en op basis daarvan verdachte herkend aan de wijze waarop hij zich beweegt. De rechtbank ziet dan ook, mede gelet op de kwaliteit van de beelden, geen reden aan de betrouwbaarheid van deze waarneming te twijfelen.
Al met al is sprake van een positieve herkenning van verdachte op beelden van goede kwaliteit, terwijl een bekend contact van hem, met wie verdachte eerder al een soortgelijke diefstal heeft gepleegd, eveneens als dader is herkend. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de winkeldiefstal samen met [naam 3] (en de chauffeur van de vluchtauto) heeft gepleegd.
Het onder 3. ten laste gelegde – De winkeldiefstal in Tilburg
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak B onder 3. is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
In deze zaak zijn er camerabeelden uit de winkel van de diefstal zelf, maar daar is verdachte niet op te zien. Wel is [naam 3] op deze bewegende beelden te zien. [naam 3] zou samen met verdachte en een ander een uur eerder ook in de winkel zijn geweest. Van dit eerdere bezoek zouden ook bewegende camerabeelden zijn, maar deze konden niet aan de politie worden verstrekt, omdat het aangever niet lukte deze beelden op te slaan. Wel zijn door aangever screenshots van de drie bedoelde personen aan de politie verstrekt. Deze zijn afkomstig van een beveiligingscamera die in het kozijn van de toegangsdeur van de winkel verstopt zit en de gezichten filmt van de mensen die de winkel verlaten.
Na een aandachtsvestiging is verdachte herkend, wederom door verbalisant [verbalisant 4] . Het eigenaardige is echter dat zij heeft opgeschreven dat zij verdachte heeft herkend op bewegende beelden en dat zij daarop heeft teruggezien hoe hij zich beweegt. De rechtbank komt echter op grond van het dossier tot de conclusie dat er geen bewegende beelden zijn verstrekt waarop verdachte zichtbaar zou kunnen zijn en dat [verbalisant 4] deze beelden dus ook niet heeft kunnen zien. Dat deze verbalisant verdachte op een stilstaand beeld heeft herkend aan de manier waarop hij zich beweegt, kan dan ook niet kloppen. Dit maakt dat dit proces-verbaal van herkenning onbetrouwbaar wordt geacht, en daarmee onbruikbaar voor het bewijs. De rechtbank merkt hierbij direct op dat dit niet maakt de desbetreffende verbalisant onbetrouwbaar moet worden geacht, of ongeschikt is voor het herkennen van bepaalde subjecten. Het is immers goed mogelijk dat zij verdachte op het haar getoonde beeld heeft herkend, maar gelet op de wijze waarop dit is geverbaliseerd, kan de rechtbank dit simpelweg niet toetsen.
Het gegeven dat de telefoon van verdachte zich ten tijde van de diefstal in Tilburg bevond op zichzelf, zonder ander bewijs, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij, wegens een gebrek aan bewijs.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 21 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk ongeveer 0,11 gram cocaïne heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en ongeveer 0,11 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1. ten laste gelegde:
op 8 oktober 2018 te Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes jassen (ter waarde van totaal 3.539,70 euro), toebehorende aan winkel Sack Time;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2. ten laste gelegde:
op 10 augustus 2018 te Heemstede, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Cartier bril (waarde 708,- euro), toebehorende aan winkel opticien Lukx .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij deze feiten heeft gepleegd.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en in zaak B onder 1., 2. en 3. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderdtachtig uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de zaken eerder hadden kunnen worden behandeld, omdat verdachte eerder voor de behandeling van een zaak bij de rechtbank is geweest. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook van toepassing.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 23 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder ook voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar dat hij zich eerder voornamelijk heeft schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 juli 2019. Hieruit blijkt dat het aannemelijk is dat financieel gewin en negatieve sociale beïnvloeding aan het delict ten grondslag hebben gelegen. Uit dossierinformatie blijkt dat zowel door hulpverleners als door ouders moeilijk grip te krijgen is op verdachte. Uit (verouderde) informatie blijkt ook dat verdachte op een beperkt niveau functioneert en dat hij impulsief is. Dit impliceert dat hij de consequenties van zijn gedragingen moeilijk kan overzien en gemakkelijk beïnvloedbaar is. Er is sprake van een (gedeeltelijk) negatief sociaal netwerk, schulden en onbetaalde boetes.
De reclassering acht het van belang dat verdachte onder toezicht van de reclassering komt te staan. Verdachte heeft aan de reclassering te kennen gegeven zijn medewerking daartoe te verlenen, al wordt eraan getwijfeld of hij dat in de praktijk daadwerkelijk zal doen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt het commune (volwassenen) strafrecht toe te passen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, voornamelijk vanwege het gebrek aan mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Als contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenisstraf wordt genoemd dat verdachte zijn werk zal verliezen, waarbij wordt opgemerkt dat de reclassering niet heeft kunnen nagaan dat verdachte daadwerkelijk werk heeft.
Verdachte is, ondanks dat hij aan zijn raadsvrouw kort voor de zitting nog had gezegd wel te komen, niet op de zitting van 11 oktober 2019 verschenen. De behandeling van de zaak is toen aangehouden om verdachte een kans te geven ter terechtzitting zijn kant van het verhaal te vertellen en te vertellen hoe het op dit moment met hem gaat. Op de zitting van 14 januari 2020 is verdachte wederom niet verschenen, terwijl hij andermaal zijn raadsvrouw kort voor de zitting had bericht beslist te zullen komen.
Nu verdachte niet is verschenen is niet duidelijk geworden wat zijn huidige situatie is, wat zijn plannen zijn en of hij inderdaad (nog steeds) bereid is om mee te werken aan een eventueel reclasseringstoezicht.
Uit hetgeen de raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie naar voren hebben gebracht over verdachte is het volgende gebleken.
Op dit moment zou verdachte worden begeleid door iemand van de gemeente. Deze persoon heeft, na telefonisch contact met de officier van justitie ter terechtzitting, laten weten dat hij verdachte sinds het laatste contact in oktober 2019 niet meer heeft gezien en dat verdachte niet reageert op uitnodigingen. Wel onderhoudt hij enig contact via WhatsApp.
De rechtbank constateert dat verdachte zich niet begeleidbaar opstelt, waardoor de rechtbank geen enkel vertrouwen heeft in een succesvol reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal dan ook verdachte voor de door hem gepleegde feiten afstraffen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan een zeer brutale diefstal van dure goederen uit een winkel. Dit deed hij telkens samen met zijn mededader [naam 3] en de feiten werden beide keren op soortgelijke wijze gepleegd: verdachte en [naam 3] liepen samen een winkel in en vroegen of zij een jas of bril konden passen. Zij werden telkens vriendelijk geholpen door een winkelmedewerker, maar wanneer deze werd afgeleid, renden de verdachten met de dure goederen de winkel uit. Zo zijn maar liefst zes jassen met een gezamenlijke verkoopwaarde van meer dan 3,5 duizend euro buitgemaakt en een Cartier-bril van meer dan zevenhonderd euro. De schade die verdachte aan de winkeliers heeft toegebracht is dan ook aanzienlijk. Het is verder opvallend dat beide feiten in verschillende steden (Zandvoort en Heemstede) zijn gepleegd, terwijl verdachte zelf in [woonplaats] woont. Dit duidt op een berekenende werkwijze, zodat zij bij nietsvermoedende winkeliers konden binnenstappen en dure goederen konden stelen.
Ten slotte heeft verdachte ook nog harddrugs gedeald op de Zeedijk in Amsterdam. Weliswaar zijn slechts twee bolletjes aangetroffen, maar uit alles blijkt dat verdachte daar lange tijd heeft staan dealen, samen met zijn mededader [naam 1] . Deze feiten zorgen voor grote overlast voor (met name) de binnenstad van Amsterdam. Bovendien hebben verdovende middelen in het algemeen, en harddrugs in het bijzonder, een zeer negatieve uitwerking op de gebruikers, vooral door de verslavende werking ervan. Verdachte heeft daar geen enkel oog voor gehad – hij heeft immers ook verkocht aan erkende harddrugsgebruikers – maar zich enkel laten leiden door financieel gewin.
De rechtbank heeft ten slotte ook rekening gehouden met de straf verlagende omstandigheid dat de feiten al in 2018 zijn gepleegd, terwijl dit vonnis in 2020 wordt gewezen. Dit is overigens deels aan verdachte te wijten, omdat hij op een eerdere zitting niet de moeite heeft genomen om ter terechtzitting te verschijnen.
Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte, alhoewel de rechtbank, met de reclassering, geen aanleiding ziet het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet geen reden aan verdachte een taakstraf op te leggen, nu zij geen vertrouwen in een succesvolle afronding van een taakstraf door verdachte heeft. Zo heeft hij een eerder opgelegde taakstraf niet afgerond, stelt hij zich momenteel niet begeleidbaar op en is hij tweemaal niet ter zitting verschenen terwijl hij zijn raadsvrouw had toegezegd te zullen verschijnen. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een vrijheidsbenemende straf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1
STK Zaktelefoon
APPLE iPhone
5660810 Schade bij camera achterkant telefoon
Nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat dit voorwerp aan verdachte kan worden teruggeven, zal de rechtbank de teruggave ervan gelasten.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van Sack Time
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert namens Sack Time Retail BV € 3.539,70 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist, omdat niet kan worden vastgesteld welke jassen precies zouden zijn gestolen. De vordering is dan ook, volgens de raadsvrouw, onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij moet daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 1.770,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Er zijn zes jassen gestolen en van deze zes uit de inventaris naar voren gekomen concrete jassen is bij de vordering een kassabon gevoegd. Hieruit blijkt echter de verkoopwaarde van de jassen, welke zonder nadere onderbouwing niet valt aan te merken als de schade die de winkelier heeft geleden. De daadwerkelijke schade is immers gelegen in de inkoopwaarde van de jassen, vermeerderd met eventuele kosten voor rekening van de aangever. Nu de daadwerkelijke schade, bijvoorbeeld door middel van een factuur van de leverancier, niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank deze schade schatten, en wel op een bedrag van € 1.770,-.
De vordering van [naam winkel]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert namens [naam winkel] BV € 708,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Er wordt immers een vordering gedaan van € 708,- maar die is onderbouwd met een factuur waar een bedrag van
€ 606,- op staat vermeld. Dit laatste bedrag kan dan ook maximaal worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 350,- kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In de aangifte wordt gesproken over een bril met een waarde van € 708,-. Dit is echter de verkoopwaarde van de bril, maar dat is niet hetzelfde als de schade die de winkelier heeft geleden. De daadwerkelijke schade is immers gelegen in de inkoopwaarde van de bril, vermeerderd met eventuele kosten voor rekening van de aangever. Nu de daadwerkelijke schade, bijvoorbeeld door middel van een factuur van de leverancier, niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank deze schade schatten, en wel op een bedrag van € 350,-.
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [naam winkel]
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft namens [naam winkel] een vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade ingediend ten aanzien van het in zaak B onder 3. ten laste gelegde.
Nu verdachte voor dit feit is vrijgesproken zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers Sack Time Retail BV en [naam winkel] BV, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak B onder 1. en 2. bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert ten aanzien van Sack Time Retail BV op een bedrag van € 1.770,- (duizend zevenhonderdzeventig euro). Ten aanzien van [naam winkel] BV waardeert de rechtbank de schade op een bedrag van € 350,- (driehonderdvijftig euro).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 3. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Handelen in strijd met een in art. 2, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 10 lid 1 van de Opiumwet.
Ten aanzien van zaak B onder 1. en 2.:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
1
STK Zaktelefoon
APPLE iPhone
5660810 Schade bij camera achterkant telefoon
Wijst de vordering van Sack Time Retail BV, ingeschreven op het adres [adres 1] , toe tot € 1.770,- (duizend zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van [naam winkel] BV, ingeschreven op het adres [adres 2] , toe tot € 350,- (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan Sack Time Retail BV en [naam winkel] BV voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Sack Time Retail BV, aan de Staat
€ 1.770,- (duizend zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam winkel] BV, aan de Staat € 350,- (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting vervangen door 6 (zes) dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen Sack Time Retail BV en [naam winkel] BV voor het overige niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
Verklaart [naam winkel] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en A.D.N. Tool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2020.

Voetnoten

1.Zaak A, Bevindingen, p. 07-08
2.Zaak A, Bevindingen, p. 11-12
3.Zaak A, Een geschrift, te weten een rapport van 7 mei 2018 met nummer [nummer] in de zaak met BVH-nummer 2018079291, opgemaakt door drs. R.F. Kranenburg, p. 26.
4.Zaak A, Bevindingen, p. 08
5.Zaak A, Verhoor verdachte [naam 2] , p. 14
6.Zaak A, Een geschrift, te weten een rapport van 2 mei 2018 met nummer [nummer] in de zaak met BVH-nummer 2018079300, opgemaakt door drs. R.F. Kranenburg, p. 25.
7.Zaak A, bevindingen, p. 09
8.Zaak A, Bevindingen, p. 07.
9.Zaak B, Aangifte, A1 11
10.Zaak B, Bevindingen, A1 21-23
11.Zaak B, Bijlage bij bevindingen, A1 05-09
12.Zaak B, Bevindingen, A1 02
13.Zaak B, Een geschrift, te weten een SKDB-staat van 17 september 2019
14.Zaak B, Herkenning, A1 44-45
15.Zaak B, Herkenning, A1 48-49
16.Zaak B, Bevindingen, A1 52-54
17.Zaak B, verhoor aangeefster, A1 16
18.Zaak B, Bevindingen, A1 18
19.Zaak B, Aangifte, A2 01-03
20.Zaak B, Bijlage bij herkenning door opsporingsambtenaar, A2 20
21.Zaak B, Herkenning door opsporingsambtenaar, A2 11-13 en A2 14-15
22.Zaak B, Herkenning door opsporingsambtenaar, A2 18-20