ECLI:NL:RBAMS:2020:4381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
13/134766-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor inbraak in bedrijfspand met schade en diefstal van iPhone

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 mei 2020 een inbraak heeft gepleegd in een juweliersbedrijf in Amsterdam. De verdachte is op heterdaad betrapt en aangehouden terwijl hij zich in het pand bevond. Tijdens de inbraak heeft hij een iPhone, een gouden armband en een zilveren ring weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot het pand heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 100 dagen geëist, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij hij de iPhone heeft weggenomen, en heeft hem vrijgesproken van de diefstal van de sieraden, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze van de aangever afkomstig waren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de schade die de verdachte heeft veroorzaakt en zijn eerdere strafblad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, en het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/134766-20
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 2] .

1.Procesgang

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 mei 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een inbraak bij een juwelier, waarbij hij een ring, een armband en een iPhone zou hebben weggenomen. Subsidiair is de poging tot dit feit ten laste gelegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 18 mei 2020 omstreeks 01.49 uur kregen twee verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres 2] in Amsterdam, waar bij een juwelier zou zijn ingebroken. De verbalisanten constateerden dat een ruit van het pand naast de ingang was ingegooid en dat onder de ruit een grote steen op de grond lag. In de betreffende ruimte achter de ingeslagen ruit, het kantoor op de eerste verdieping, troffen de verbalisanten vervolgens glas en bloedsporen aan. Eén van de bloedsporen leidde naar het souterrain, waar ook een raam bleek te zijn ingeslagen. Vervolgens is met een diensthond onderzoek gedaan op de tweede verdieping van het pand, waar opnieuw meerdere bloedsporen werden aangetroffen en kastjes en lades waren doorzocht. Ook op de bovenste verdieping troffen de verbalisanten bloedsporen en geopende lades en kastjes aan. Verdachte werd op deze verdieping aangetroffen terwijl hij onder een bureau lag. Hierop is hij, met behulp van de diensthond, om 02:30 uur aangehouden.
De volgende dag heeft een verbalisant de camerabeelden van de binnenplaats en van binnen in het bedrijfspand bekeken. Hij heeft de aangehouden verdachte op de camerabeelden herkend als de man die op 18 mei 2020 rond 01:23 uur buiten bij de ingang van het pand op de trap staat en om 01:28 uur de hal van het pand komt binnenlopen.
Tijdens de insluitingsfouillering zijn bij verdachte een gouden armband, een zilveren ring en een witte iPhone aangetroffen. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen. De aangever heeft verklaard dat bij de inbraak een witte iPhone 6 Plus of 7 Plus was weggenomen. Op 19 mei 2020 heeft de aangever, op verzoek en in het bijzijn van verbalisanten, de onder verdachte inbeslaggenomen witte iPhone 6 Plus (zonder aanwijzingen van de politie) ontgrendeld met een beveiligingscode. De verbalisanten hebben de bij verdachte aangetroffen ring en armband aan aangever getoond. De aangever verklaarde daarop dat deze sieraden niet afkomstig waren uit zijn bedrijf en dat deze een geringe waarde hadden.
Verdachte heeft op de zitting van 20 augustus 2020 – kort gezegd – verklaard dat hij de persoon is die op de bewuste datum in het pand van de juwelier was. Hij was wanhopig en op zoek naar hulp, maar hij had niet de intentie om een strafbaar feit te plegen. Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde sieraden en iPhone heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte door middel van braak het pand is binnengekomen en of hij de in de tenlastelegging genoemde armband, ring en iPhone heeft weggenomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak, waarbij hij een iPhone heeft gestolen. Aangezien de iPhone in de fouillering van verdachte is aangetroffen, had hij vóór dat moment al feitelijke heerschappij over de iPhone, zodat sprake is van een voltooid delict. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van de (poging tot) diefstal van de armband en de ring, nu de aangever heeft verklaard dat deze sieraden niet afkomstig waren uit zijn bedrijf.
3.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde (poging tot) diefstal van de sieraden. Hij heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en daaraan toegevoegd dat de aangetroffen sieraden volgens de aangever een geringe waarde hadden, terwijl het bedrijf van de aangever juist in kostbare sieraden handelt.
Ten aanzien van de iPhone heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman was geen sprake van een voltooide diefstal,
aangezien verdachte zich nog in het bedrijfspand bevond toen hij door de verbalisanten werd aangetroffen. Daarom is er bij verdachte geen sprake geweest van beschikkingsmacht over de iPhone. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal van de iPhone heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de (poging tot) diefstal van de ring en de armband die tijdens zijn insluitingsfouillering zijn aangetroffen, nu niet bekend is wie de eigenaar is van deze sieraden.
Dat ligt anders voor de iPhone die onder verdachte in beslag is genomen. Deze iPhone is, in het bijzijn van verbalisanten, door de aangever ontgrendeld met een beveiligingscode. De rechtbank leidt daaruit af dat de aangever de eigenaar van de iPhone moet zijn en dat verdachte de iPhone uit het bedrijfspand van de aangever heeft weggenomen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooid delict, zodat de primair ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen. Door de iPhone op te pakken en deze vervolgens bij zich te houden, heeft verdachte immers beschikkingsmacht over de telefoon gehad. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat naast de voordeur een ruit is ingegooid en vervolgens tot en met de tweede verdieping bloedsporen zijn aangetroffen, terwijl verdachte op de derde verdieping werd aangehouden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de ruit van het bedrijfspand heeft ingegooid en hierdoor naar binnen is geklommen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 18 mei 2020 in Amsterdam, een telefoon (iPhone 6S Plus) toebehorende aan [naam BV] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.
Motivering van de straf
8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij gewezen op de reclasseringsrapporten die zich in het dossier bevinden en op de houding van verdachte. Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan onderzoeken naar zijn psychische gesteldheid, zodat geen diagnose kan worden gesteld. Als gevolg hiervan zijn onderzoeken naar een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte ggz en een machtiging op grond van de Wet zorg en dwang, gestagneerd. ‘Kaal afstraffen’ lijkt daarom de enige optie. Gelet op het strafblad van verdachte en de schade die tijdens en na de inbraak door verdachte is aangericht aan het bedrijfspand, acht de officier van justitie een langere gevangenisstraf passend dan zij normaliter zou eisen voor een inbraak.
8.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Het toebrengen van schade is inherent aan een inbraak, zodat de schade niet zou moeten leiden tot een hogere straf. Verder krijgt verdachte hulp van een maatschappelijk werker en van de Regenboog Groep. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien verdachte al langer in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan de straffen die voor inbraken worden genoemd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, waarbij hij een iPhone heeft gestolen die in het pand lag. Uit het dossier blijkt dat verdachte kennelijk op een grove wijze te werk is gegaan en veel schade heeft aangericht aan en in het pand. Er zijn meerdere ruiten ingegooid en kasten doorzocht en er zijn op verschillende verdiepingen op de trappen, muren en meubels bloedsporen aangetroffen. Volgens de aangever is een alarmpaneel vernield en niet meer teruggevonden. Verdachte heeft door zo te handelen veel schade en overlast berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die de reclassering over verdachte heeft geschreven, waaronder een rapport van 10 augustus 2020. Uit dit laatste rapport blijkt dat verdachte volgens de reclassering te kampen heeft met forse onbehandelde verslavingsproblematiek in combinatie met een verstandelijke beperking, mogelijke cognitieve schade en nader te diagnosticeren persoonlijkheidsproblematiek. Mogelijk is ook sprake van een psychiatrisch ziektebeeld. De reclassering beschrijft echter dat verdachte niet in gesprek wil met de reclassering en het NIFP. Om die reden is het op dit moment niet mogelijk tot een actuele diagnose te komen en kan in het verlengde daarvan niet worden vastgesteld welke (volgorde van) behandeling passend is. Omdat verdachte de afgelopen jaren geen medewerking heeft willen verlenen aan (klinische) behandeling of hulp, ziet de reclassering geen andere mogelijkheid dan ‘kaal afstraffen’ (zonder reclasseringsbemoeienis) en toewerken naar een ISD-maatregel. De reclassering verwacht dat verdachte binnen een ISD-maatregel zal stabiliseren, zodat op dat moment opnieuw kan worden geprobeerd om verdachte medewerking te laten verlenen aan diagnostisch onderzoek en een toeleiding naar zorg. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen strafrechtelijk is veroordeeld. Op 21 juli 2020 is verdachte door de politierechter in de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken wegens inbraak in een bedrijfspand en vernieling. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot (bedrijfs)inbraken. Hieruit volgt dat de omvang van de schade een strafvermeerderende factor kan opleveren. De rechtbank is met de officier van justitie eens dat verdachte – zoals hierboven uiteengezet– aanzienlijke schade heeft toegebracht aan en in het pand en zal de omvang van deze schade in strafvermeerderende zin meenemen in de op te leggen straf.
Gelet op de rapporten van de reclassering, in het bijzonder het rapport van 10 augustus 2020, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden en zal deze straf dan ook opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2020.
[...]
[...]