ECLI:NL:RBAMS:2020:4406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
20/1276
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op geld en beklag ongegrond verklaard in verband met strafrechtelijke verdenking

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 augustus 2020, is het klaagschrift van klager, die tevens beslagene is, behandeld. Klager had verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.105,-. Dit bedrag zou volgens klager toebehoren aan zijn dochter, die uit het buitenland komt en nog geen bankrekening heeft. Klager stelde dat hij het geld in zijn woning bewaarde om te voorkomen dat zijn dochter met veel contant geld op straat zou lopen.

Het Openbaar Ministerie verzet zich echter tegen de teruggave, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het geld daadwerkelijk aan de dochter van klager toebehoort en omdat het geld mogelijk afkomstig is uit illegale activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager verdacht wordt van het voorhanden hebben en dealen van harddrugs en witwassen. Het geld werd aangetroffen tijdens een doorzoeking van klagers woning, waar het verspreid over verschillende jaszakken was aangetroffen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak. Gezien de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de verklaring van klager dat hij niet van zijn uitkering kan rondkomen, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter het geld later verbeurd zal verklaren. De rechtbank heeft daarom het beklag ongegrond verklaard en de teruggave van het geld aan klager geweigerd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/026594-20
RK: 20/1276
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, Barbara Strozzilaan 201, 1083 HN te Amsterdam,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 9 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 23 juli 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft met instemming van de raadsvrouw van klager en de officier van justitie geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om op elkaars standpunt te reageren.

2.Inhoud van het klaagschrift en standpunt van de verdediging

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- Een geldbedrag van € 1.105,-.
De raadsvrouw van klager heeft kort samengevat aangevoerd dat het in beslag genomen geldbedrag van de dochter van klager is en is bedoeld voor haar levensonderhoud en dat van haar baby. De dochter komt uit het buitenland en is niet bekend met de werking van de maatschappij in Nederland en heeft nog geen bankrekening geopend. Hierom heeft klager aangeboden het geld in zijn woning te bewaren zodat zijn dochter niet met veel geld op zak over straat hoeft.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager. Niet aannemelijk is geworden dat het geld toebehoort aan de dochter van klager, noch dat het uit legale inkomsten afkomstig is.
4. Beoordeling
4.1
Inhoud van het dossier
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 20 januari 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van het voorhanden hebben en dealen van harddrugs en witwassen.
Op 29 januari 2020 zien verbalisanten een aantal vermoedelijke drugsdeals waarbij klager als verkopende partij betrokken lijkt te zijn. Hierop wordt hij aangehouden. Diezelfde dag heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres] , waar klager ingeschreven staat. Hier werd onder meer het in beslag genomen geld in een jas aangetroffen verspreid over diverse jaszakken.
4.2
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie dient om de waarheid aan de dag te brengen.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het onderzoek nog niet is afgerond.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voor zover het geld aan klager toebehoort, gelet op de verklaring van verdachte dat hij een uitkering ontvangt waar hij niet van rond kan komen en gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen voorwerp zal verbeurd verklaren.
Voor zover het geld aan de dochter van klager zou toebehoren, een stelling die op geen enkele wijze wordt onderbouwd, kan evenmin sprake zijn van teruggave omdat in dat geval een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Dit zou aan teruggave aan klager in de weg staan.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.