Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift en standpunt van de verdediging
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 augustus 2020, is het klaagschrift van de klager, die geboren is in 2000, behandeld. Het klaagschrift betreft de teruggave van een in beslag genomen personenauto, een grijze Citroën C3, die op 17 maart 2020 in beslag is genomen wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. De klager heeft een eerdere veroordeling op zijn naam staan voor een overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman van de klager heeft aangevoerd dat de inbeslagname niet gerechtvaardigd is, omdat volgens de richtlijnen geen verbeurdverklaring van het voertuig aan de orde zou moeten zijn. Subsidiair werd gesteld dat een verbeurdverklaring niet in verhouding staat tot de overtreding.
Het Openbaar Ministerie heeft zich echter verzet tegen de teruggave van de auto, stellende dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het voertuig later zal verbeurd verklaren. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er sprake is van recidive, aangezien de klager eerder al meerdere strafbeschikkingen voor verkeersovertredingen heeft ontvangen. Bovendien zijn er bij de inbeslagname van de auto ook lachgas en wiet aangetroffen, wat de indruk wekt dat de klager de verkeersveiligheid niet serieus neemt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het voertuig en heeft het beklag van de klager ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter R.C.J. Hamming, in aanwezigheid van griffier D. Spaan. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.