ECLI:NL:RBAMS:2020:4408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
20/1727
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag auto en beklag ongegrond in verband met recidive en verkeersveiligheid

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 augustus 2020, is het klaagschrift van de klager, die geboren is in 2000, behandeld. Het klaagschrift betreft de teruggave van een in beslag genomen personenauto, een grijze Citroën C3, die op 17 maart 2020 in beslag is genomen wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. De klager heeft een eerdere veroordeling op zijn naam staan voor een overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman van de klager heeft aangevoerd dat de inbeslagname niet gerechtvaardigd is, omdat volgens de richtlijnen geen verbeurdverklaring van het voertuig aan de orde zou moeten zijn. Subsidiair werd gesteld dat een verbeurdverklaring niet in verhouding staat tot de overtreding.

Het Openbaar Ministerie heeft zich echter verzet tegen de teruggave van de auto, stellende dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het voertuig later zal verbeurd verklaren. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er sprake is van recidive, aangezien de klager eerder al meerdere strafbeschikkingen voor verkeersovertredingen heeft ontvangen. Bovendien zijn er bij de inbeslagname van de auto ook lachgas en wiet aangetroffen, wat de indruk wekt dat de klager de verkeersveiligheid niet serieus neemt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het voertuig en heeft het beklag van de klager ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter R.C.J. Hamming, in aanwezigheid van griffier D. Spaan. Klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/090094-20
RK: 20/1727
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, [adres] ,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 2 april 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 april 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft met instemming van de raadsman van klager en de officier van justitie geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Zij hebben schriftelijk op elkaars standpunt gereageerd.

2.Inhoud van het klaagschrift en standpunt van de verdediging

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- personenauto (grijze Citroën C3) met kenteken [nummer] .
De raadsman van klager heeft kort samengevat aangevoerd dat er sprake is van één eerdere veroordeling inzake artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Blijkens de richtlijn voor feitgecodeerde misdrijven en overtredingen wordt bij een tweede overtreding gedagvaard en betreft de eis ter terechtzitting een geldboete. Ten aanzien van dit feit wordt nergens in de richtlijn gesproken over een eventuele verbeurdverklaring van een in beslag genomen voertuig. Ook is de aanwijzing inbeslagneming ten aanzien van klager niet van toepassing.
Subsidiair stelt de raadsman van klager dat een verbeurdverklaring in geen enkele verhouding staat tot de vermeende overtreding.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter (later oordelend) het voertuig verbeurd zal verklaren.
De inbeslagname van de auto is gekoppeld aan het rijden zonder rijbewijs op 17 maart 2020. Uit het strafblad van klager blijkt dat hij ten aanzien van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 recidive heeft. Gelet hierop leert klager kennelijk niet van eerder opgelegde sancties dan wel aangezegde processen-verbaal. Klager acht het hebben van een rijbewijs kennelijk niet noodzakelijk om met een motorrijtuig aan het verkeer deel te nemen en lijkt zich weinig aan te trekken van de in Nederland geldende verkeersregels. Hij is de kentekenhouder van de auto en kan er derhalve ongehinderd over beschikken. Gelet op het voorgaande wordt het recidivegevaar aanwezig geacht en is het beslag gehandhaafd.

4.Beoordeling

4.1
Inhoud van het dossier
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 17 maart 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994, oftewel rijden zonder geldig rijbewijs.
4.2
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen voorwerp zal verbeurd verklaren. Immers, uit het strafblad van klager blijkt dat eerdere aanhoudingen op dezelfde verdenking zagen als in onderhavige zaak en dat klager al eerder meerdere strafbeschikkingen heeft ontvangen voor andere verkeersovertredingen. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel de omstandigheid dat bij de in beslag name van de auto onder andere lachgas en wiet zijn aangetroffen. Dit alles wekt de indruk dat klager het niet zo nauw neemt met de verkeersveiligheid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van het voertuig.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.