ECLI:NL:RBAMS:2020:4441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
8649827 KK EXPL 20-420
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst na onterecht ontslag van docente bij ROC Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een docente van het ROC Amsterdam en haar werkgever, de Stichting Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam (ROC). De docente was in 2019 op staande voet ontslagen, maar de kantonrechter had dit ontslag in augustus 2019 vernietigd. De docente vorderde in kort geding dat zij weer in haar functie kon terugkeren op de locatie Amsterdam Zuidoost, waar zij al meer dan tien jaar werkzaam was. De rechtbank oordeelde dat ROC onvoldoende had aangetoond dat er een verstoorde arbeidsrelatie was en dat de docente niet opzettelijk foutieve declaraties had ingediend. De rechtbank stelde vast dat ROC niet had geprobeerd het vertrouwen te herstellen en dat de overplaatsing naar een andere locatie niet gerechtvaardigd was. De vordering van de docente werd toegewezen, en ROC werd veroordeeld om haar binnen drie werkdagen weer in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te verrichten op de oorspronkelijke locatie. Daarnaast moest ROC rectificatie van het ontslag verspreiden binnen de organisatie en werd een dwangsom opgelegd voor het geval ROC niet aan de veroordelingen voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8649827 KK EXPL 20-420
vonnis van: 9 september 2020

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. J. Nijssen
t e g e n

de Stichting Stichting Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: ROC
gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 20 juli 2020 met producties, heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 31 augustus 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Voor ROC zijn verschenen mevrouw [naam 1] (jurist van centraal kantoor ROC) en mevrouw [naam 2] (manager HRM bij ROC, locatie Zuid Oost). Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, beide aan de hand van pleitnotities. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiseres] is op 1 augustus 2009 in dienst getreden van ROC als docente Nederlands. De arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2013 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.2.
In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat de standplaats Amsterdam is.
1.3.
[eiseres] heeft tijdens de gehele duur van haar dienstverband gewerkt op de ROC locatie Amsterdam Zuidoost.
1.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor middelbaar beroepsonderwijs volwasseneneducatie (hierna: de CAO MBO) van toepassing.
1.5.
In de CAO MBO is onder meer bepaald dat een werkgever, onder opgave van redenen, een werknemer die zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim (als disciplinaire maatregel) kan overplaatsen.
1.6.
ROC maakt voor (vervulling van) haar vacatures gebruik van een zogenoemd Loopbaan Centrum.
1.7.
Op 22 maart 2019 heeft ROC [eiseres] geschorst omdat twijfel was gerezen over de juistheid van de door [eiseres] ingediende declaraties.
1.8.
Op 2 april 2019 heeft ROC [eiseres] bericht dat zij op staande voet werd ontslagen vanwege (kort gezegd) deze vermeende onregelmatigheden in haar declaratiegedrag.
1.9.
Bij beschikking van 23 augustus 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd. Bij die beschikking is verder het (voorwaardelijk) tegenverzoek van ROC tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege verwijtbaar handelen van [eiseres] , althans het bestaan van een verstoorde arbeidsverhouding, afgewezen.
1.10.
ROC is in hoger beroep gegaan van deze beschikking. Het hoger beroep was gericht tegen de afwijzing van het (voorwaardelijk) tegenverzoek van ROC tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. ROC heeft in de vernietiging van het ontslag op staande voet berust.
1.11.
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft in die beschikking van 18 februari 2020 onder meer het volgende geoordeeld:
“(…) Ten aanzien van het bestaan van een verstoorde arbeidsverhouding overweegt het hof dat uit de aan [eiseres] verweten gedragingen, te weten het declaratiegedrag en het organiseren van het paintball-uitje en de reis naar Berlijn, niet volgt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van ROC in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hof acht daarbij van belang dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] met opzet foutieve declaraties heeft ingediend, terwijl zij over bepaalde declaraties – zoals het aanschaffen van de hoofddoek – en het organiseren van de reis naar Berlijn overleg is geweest met het ROC. Het voeren van twee procedures bij een geschillencommissie kan bezwaarlijk leiden tot een verstoorde arbeidsverhouding, zodat het hof ook niet kan komen tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Het hof oordeelt derhalve dat er geen grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het ROC en [eiseres] vanwege verwijtbaar handelen respectievelijk een verstoorde arbeidsverhouding. (…)”.
1.12.
Na de beschikking van het hof heeft [eiseres] (wederom) te kennen gegeven dat zij haar werkzaamheden wil hervatten.
1.13.
Op 10 maart 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen ROC en [eiseres] . ROC heeft de inhoud van dat gesprek, voor zover hier van belang, als volgt bevestigd:
“(…) In dit gesprek heeft mevrouw [naam 1] het schorsingsbesluit mondeling ingetrokken, van dit intrekkingsbesluit zult u tevens een schriftelijk bericht ontvangen. We hebben gesproken over het hervatten van uw werkzaamheden als LC Docent. Binnen het College Zuidoost, en daarmee ook binnen het Veiligheidscollege, bestaat er niet langer vertrouwen dat het vertrouwen in u zodanig is dat van een goede samenwerking met u sprake kan zijn. U heeft aangegeven hierover verbaasd te zijn. De reden van uw verbazing heeft u niet toegelicht, mevrouw [naam 1] heeft aangegeven dat u dit altijd met uw advocaat kunt bespreken. We hebben u voorts aangegeven dat u een arbeidsovereenkomst heeft met ROC van Amsterdam, waar zoals u weet een aantal mbo-colleges onder vallen. In overleg met u zal er gezocht worden naar een passende plek binnen een ander mbo-college van het ROC van Amsterdam. Vanwege reisafstand gaat het dan wel om een mbo-college binnen Amsterdam, en dus niet in Hilversum of Lelystad. Van de (…) medewerker Loopbaan Centrum, zult u een uitnodiging ontvangen om e.e.a. met u te bespreken. (…) U heeft aangegeven een schriftelijke rectificatie te willen binnen het team Veiligheidscollege. Mevrouw [naam 1] zal in de lijn van de uitspraak van het Hof een opzet maken en u deze vooral laten beoordelen. (…)”.
1.14.
In een namens ROC, ondertekend door haar directeur HRM Drs. [naam 3] , opgestelde rectificatie van 20 april 2020 staat het volgende vermeld:
“(…) De Rechtbank Amsterdam en in tweede instantie het Gerechtshof Amsterdam hebben geoordeeld dat het ROCvA mevrouw [eiseres] ten onrechte heeft ontslagen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat niet is vast komen te staan mevrouw [eiseres] opzettelijk foutieve declaraties heeft ingediend en dat er onvoldoende reden is aan te nemen dat er sprake is van verwijtbaar handelen noch van een verstoorde arbeidsrelatie waarom de arbeidsovereenkomst tussen mevrouw [eiseres] en het ROCvA hersteld moet worden. Hier is inmiddels gevolg aan gegeven. Ook de schorsingen die aan mevrouw [eiseres] zijn opgelegd, zijn inmiddels ingetrokken. (…)”.
1.15.
Bij brief van 26 augustus 2020 heeft ROC [eiseres] als volgt bericht:
“(…) Naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 18 februari 2020 waarin is besloten dat u uw werkzaamheden binnen ROC van Amsterdam dient te hervatten, heeft het ROC van Amsterdam door middel van het door haar ingezette mobiliteitsbureau vanaf dat moment gezocht naar een passende werkplek. Als gevolg van de door de overheid ingevoerde coronamaatregelen heeft u vanaf medio maart 2020 tot einde schooljaar 2019-2020 – net als alle andere docenten – werkzaamheden vanuit huis verricht. Vanaf het schooljaar 2020-2021 heeft het ROC van Amsterdam een plek voor u gevonden bij het College West in Amsterdam (…) en dient u uw werkzaamheden als Docent LC Nederlands aldaar te hervatten. (…)”.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat ROC bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden:
2.1.
om [eiseres] binnen drie werkdagen na het te wijzen vonnis weer in de gelegenheid te stellen om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten op haar eigen werkplek op de locatie [locatie adres] en haar daartoe weer op die locatie toe te laten (een en ander voor zover dat als gevolg van de corona-crisis mogelijk is; voor zover fysieke aanwezigheid op die locatie (nog) niet mogelijk is, dient ROC de bereidheid om [eiseres] zodra dat weer mogelijk is op de locatie toe te laten, schriftelijk te bevestigen);
2.2.
om [eiseres] weer in te roosteren voor haar gebruikelijke lessen op haar eigen werkplek vanaf het moment dat (fysieke) lessen weer mogelijk zijn;
2.3.
om de aanmelding van [eiseres] bij het Loopbaan Centrum binnen drie werkdagen na het in dezen te wijzen vonnis ongedaan te maken;
2.4.
om binnen drie werkdagen na het in dezen te wijzen vonnis een duidelijke en ondubbelzinnige rectificatie van de schorsing en het ontslag van [eiseres] – op stellen in overleg met [eiseres] en haar gemachtigde – binnen de gehele organisatie te verspreiden,
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 (2.1 en 2.2) respectievelijk € 100,00 (2.3 en 2.4) per dag voor iedere dag dat ROC in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen;
2.5.
in de proceskosten.
3. [eiseres] stelt hiertoe kort gezegd dat er – gelet op de beschikking van het hof (zie 1.11) – geen redelijke grond is om haar niet (meer/weer) toe te laten tot haar eigen werkplek. Zij wenst haar werkzaamheden te hervatten op de ROC locatie in Amsterdam Zuidoost. ROC heeft - zeer kort voor de zitting - voorgesteld dat [eiseres] haar werkzaamheden op een andere locatie zal hervatten, maar op grond van de CAO MBO is overplaatsing alleen mogelijk bij plichtsverzuim. [eiseres] heeft het gevoel dat zij door de gedwongen overplaatsing, ondanks dat zij door de kantonrechter en het hof in het gelijk is gesteld, alsnog gestraft wordt. Het mag zo zijn dat de arbeidsovereenkomst slechts Amsterdam als standplaats noemt (en niet specifiek de locatie Amsterdam Zuidoost) maar dat betekent niet dat zij zonder meer kan worden overgeplaatst naar een andere locatie. [eiseres] werkt al meer dan tien jaar op de locatie in Amsterdam Zuidoost en het is allerminst gebruikelijk dat docenten te pas en te onpas worden verplaatst tussen de verschillende ROC locaties. Voor zover ROC heeft aangevoerd dat de reden voor de overplaatsing is gelegen in het feit dat zij geen vertrouwen meer heeft in een verdere goede samenwerking met [eiseres] , geldt dat ROC geen enkel alternatief heeft beproefd om het door haar aangevoerde geschonden vertrouwen te herstellen, bijvoorbeeld in de vorm van een (tijdelijk) andere leidinggevende, een tijdelijke terugkeer onder voorwaarden of een mediationtraject om wederzijds vertrouwen te herwinnen, aldus steeds [eiseres] .

Verweer

4. ROC heeft aangevoerd dat zij met [eiseres] in de arbeidsovereenkomst als standplaats Amsterdam is overeengekomen en niet Amsterdam Zuidoost. Dit is juist overeengekomen om docenten flexibel en breed in te kunnen zetten binnen de verschillende teams op een van de MBO colleges van ROC. De wijziging van de werkplek valt dan ook onder de instructiebevoegdheid van ROC. ROC heeft in dat kader de vrijheid om haar organisatie in te richten zoals haar met het oog op de bedrijfsvoering goed dunkt. Zij kan [eiseres] op grond van die instructiebevoegdheid een andere werkplek toewijzen, mits zij daarbij rekening houdt met de belangen van [eiseres] en daar zorgvuldig mee omgaat. Het klopt dat in de gevoerde juridische procedures tussen ROC en [eiseres] is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] met opzet foutieve declaraties heeft ingediend. Het declaratiegedrag van [eiseres] heeft daarom niet geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat betekent niet dat [eiseres] geen foutieve declaraties heeft ingediend, maar alleen dat ROC dat niet heeft kunnen aantonen. Het declaratiegedrag en het gebrek aan schuldbewustheid daarover bij [eiseres] heeft geleid tot het verlies van vertrouwen in [eiseres] door haar leidinggevenden en haar collega’s. Daarom zit een vruchtbare samenwerking tussen het ROC locatie Amsterdam Zuidoost en [eiseres] er niet meer in. ROC vindt dat zij naar aanleiding hiervan gebruik kan maken van haar instructiebevoegdheid om de werkplek van [eiseres] te wijzigen van Amsterdam Zuidoost naar Amsterdam West. Er vindt geen wijziging plaats van haar functie, haar loon en haar standplaats. De locatie in Amsterdam West is bovendien dichterbij het woonadres van [eiseres] , zodat met de belangen van [eiseres] voldoende rekening is gehouden. De instructie van ROC om te werken op de locatie in Amsterdam West is dan ook een redelijke instructie van de werkgever waaraan [eiseres] zich dient te houden. Gelet op het feit dat in de arbeidsovereenkomst als standplaats Amsterdam is bepaald, is geen sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde. ROC heeft voor de wijziging van de locatie waar de werkzaamheden worden verricht, dus niet de instemming van [eiseres] nodig, aldus steeds ROC.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Gelet op de aard van de vordering, is het spoedeisend belang gegeven.
7. [eiseres] is bij ROC werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van docent LC Nederlands met als standplaats Amsterdam. In de arbeidsovereenkomst is – zoals ROC terecht heeft aangevoerd – niet bepaald dat [eiseres] haar werkzaamheden uitsluitend op de ROC locatie in Amsterdam Zuidoost zal verrichten. ROC heeft op basis daarvan gesteld dat zij [eiseres] mag overplaatsen naar een andere ROC locatie binnen Amsterdam en dat de overplaatsing geen wijziging van een arbeidsvoorwaarde is. De juistheid van die stelling – die [eiseres] gemotiveerd heeft betwist – kan hier in het midden blijven. Want ook als daar veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan, brengen de eisen van goed werkgeverschap met zich dat ROC bij haar besluit tot overplaatsing van [eiseres] voldoende zorgvuldigheid moet betrachten. Daarvan is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in dit geval geen sprake geweest. Dat wordt als volgt toegelicht.
8. ROC heeft aan haar besluit tot overplaatsing louter en alleen dezelfde feiten ten grondslag gelegd die in twee instanties niet hebben geleid tot de conclusie (kort gezegd) dat [eiseres] heeft gefraudeerd met declaraties. De op die feiten gebaseerde verzoeken van ROC tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn daarom door zowel de kantonrechter als het hof afgewezen. Gelet op die uitkomst was het vervolgens aan ROC om te initiëren dat [eiseres] zou worden gerehabiliteerd en haar werkzaamheden bij ROC kon hervatten. ROC heeft dat niet gedaan, maar heeft zich in het eerste gesprek met [eiseres] op 10 maart 2020 direct op het standpunt gesteld dat de vertrouwensrelatie tussen haar en [eiseres] dusdanig was geschonden dat van een goede samenwerking geen sprake meer kan zijn (zie 1.13). Waarom daarvan geen sprake meer kan zijn, heeft ROC – gelet op het feit dat [eiseres] heeft aangevoerd dat zij tot op heden contact onderhoudt met haar collega’s en naar mag worden aangenomen ook tijdens de thuiswerkperiode als gevolg van Corona in enige mate contact heeft moeten plaatsvinden tussen [eiseres] en haar leidinggevenden – onvoldoende over het voetlicht gebracht. Maar ook als er sprake is van geschonden vertrouwen, ligt het op de weg van ROC om in de eerste plaats een traject op te starten om te proberen dat vertrouwen te herstellen. Dat heeft ROC nagelaten. ROC heeft direct ingezet op het vertrek van [eiseres] naar een andere locatie zonder de mogelijkheid te onderzoeken of en op welke wijze [eiseres] nog op de locatie Amsterdam Zuidoost werkzaam kon zijn, bijvoorbeeld (zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd) onder een andere leidinggevende of onder aangepaste (declaratie)voorwaarden.
9. ROC heeft niet aangevoerd dat sprake was van bijvoorbeeld organisatorische of bedrijfseconomische omstandigheden die het nodig of opportuun maken dat [eiseres] – die al meer dan tien jaar, naar eigen zeggen met plezier, op de locatie Amsterdam Zuidoost werkzaam is – naar een andere werklocatie wordt overgeplaatst. Pas daags voor de zitting heeft ROC aan [eiseres] een (verder niet gemotiveerd) voorstel gedaan om haar werkzaamheden op de locatie in Amsterdam West te hervatten (zie 1.15). ROC heeft tijdens de zitting ook niet kunnen toelichten of en zo ja in welke mate het binnen ROC gebruikelijk is om een werknemer – ook wanneer geen sprake is van een probleem in de werksfeer of van een verzoek tot overplaatsing – over te plaatsen naar een andere locatie. In tegendeel, uit het betoog van ROC tijdens de zitting valt eerder op te maken dat daarvan zelden sprake is. Een zwaarwegend belang van ROC bij overplaatsing van [eiseres] is in dit verband dus onvoldoende gesteld of gebleken.
10. Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden acht de kantonrechter voorshands niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat ROC voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiseres] en in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot overplaatsing van [eiseres] naar een andere werklocatie binnen Amsterdam. Door [eiseres] niet te rehabiliteren en niet haar werkzaamheden te laten verrichten op de locatie in Amsterdam Zuidoost, handelt ROC naar voorlopig oordeel van de kantonrechter niet als goed werkgever. De overplaatsing van [eiseres] heeft – zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd – meer het karakter van een disciplinaire maatregel zoals in de CAO MBO benoemd (zie 1.5), terwijl daarvoor gelet op de uitspraken van de kantonrechter en het hof thans geen aanleiding voor is. Dat geldt temeer omdat [eiseres] onweersproken heeft aangevoerd dat zij tot op heden niet welkom is op de locatie van ROC in Amsterdam Zuidoost. Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [eiseres] tot wedertewerkstelling op de locatie van ROC in Amsterdam Zuidoost zal worden toegewezen.
11. ROC heeft de overige vorderingen niet betwist, zodat ook die zullen worden toegewezen. Voor de tekst van de rectificatie zal worden aangeknoopt bij het tekstvoorstel van ROC (zie 1.14) aangezien [eiseres] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, met dien verstande dat tussen de woorden ‘staan’ en ‘mevrouw’ in de derde regel het woord ‘dat’ dient te worden gevoegd.
12. Gelet op hiervoor beschreven gang van zaken ziet de kantonrechter aanleiding om aan de toe te wijzen vorderingen onder 2.1, 2.2 en 2.4 een dwangsom te verbinden waarbij de gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd, een en ander zoals in het dictum vermeld. Daarmee bestaat geen belang meer voor [eiseres] om aan de toe te wijzen vordering onder 2.3 een dwangsom te verbinden.
13. ROC zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt ROC om [eiseres] binnen drie werkdagen na dit vonnis weer in de gelegenheid te stellen om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten op de ROC locatie in Amsterdam Zuidoost (aan de [locatie adres] ) en haar daartoe (voor zover dat als gevolg van de coronacrisis mogelijk is) op die locatie toe te laten;
veroordeelt ROC om [eiseres] weer in te roosteren voor haar gebruikelijke lessen op de ROC locatie in Amsterdam Zuidoost (aan de [locatie adres] ) vanaf het moment dat (fysieke) lessen weer mogelijk zijn;
veroordeelt ROC om binnen drie dagen na dit vonnis de aanmelding van [eiseres] bij het Loopbaan Centrum ongedaan te maken;
veroordeelt ROC om binnen drie dagen na dit vonnis de rectificatie conform de tekst zoals opgenomen onder 1.14 (en met inachtneming van hetgeen onder 11 is overwogen) binnen de gehele organisatie te verspreiden;
veroordeelt ROC tot betaling van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij nalaat om aan de veroordelingen onder I, II of IV te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
veroordeelt ROC in de proceskosten, tot op heden begroot aan de zijde van [eiseres] begroot op:
exploot € 100,89
salaris € 480,00 (2 punten x tarief € 240,00)
griffierecht € 83,00
-----------------
totaal € 663,89
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt ROC in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat ROC niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020 tegenwoordigheid van de griffier.