ECLI:NL:RBAMS:2020:4481

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
C/13/667418 / HA ZA 19-604
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Distributieovereenkomst en beëindiging onder Frans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap FME S.A.S. en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of er een distributieovereenkomst is gesloten tussen partijen en of deze overeenkomst onregelmatig is beëindigd. FME, gevestigd in Frankrijk, vorderde een verklaring voor recht dat er een distributieovereenkomst bestond, dat Frans recht van toepassing was, en dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die FME had geleden door de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er geen distributieovereenkomst was gesloten, omdat de wederpartij van FME niet [gedaagde] was, maar een derde partij, Marketing Link. Zelfs als [gedaagde] als wederpartij zou worden beschouwd, was er geen 'relation commerciale établie' ontstaan volgens het Franse recht. De rechtbank concludeerde dat de vordering van FME niet toewijsbaar was en dat FME als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/667418 / HA ZA 19-604
Vonnis van 19 augustus 2020
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
FME S.A.S.,
gevestigd te Samois-sur-Seine, Frankrijk,
eiseres,
advocaat: mr. R.I. Loosen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J. Kuster te Amsterdam.
Partijen zullen hierna FME en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 januari 2020 waarbij een comparitie is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In dit geding staat centraal de vraag of tussen FME (als distributeur) en [gedaagde] een distributieovereenkomst is gesloten en, zo ja, of die overeenkomst onregelmatig door [gedaagde] is beëindigd.
Betrokken partijen
2.2.
[gedaagde] was van 15 februari 2002 tot en met 27 december 2017 in het land Algerije de rechthebbende op het merk ‘Sanex’, dat wordt gebruikt voor persoonlijke-verzorgingsproducten.
2.2.1.
[gedaagde] werd in de in dit geding relevante jaren 2012 tot een moment in 2017 bestuurd door de heer Huub [naam 3] , tot 8 juli 2012 tezamen met de heer [betrokkene gedaagde 2] (overleden in 2012) die de vader was van de heren [betrokkene gedaagde 3] en [betrokkene gedaagde 4] .
[betrokkene gedaagde 3] is vanaf 10 mei 2017 bestuurder van [gedaagde] , en vanaf 15 maart 2018 enig aandeelhouder van [gedaagde] (voordien was hij samen met de heer [naam 3] aandeelhouder).
[betrokkene gedaagde 4] beschikte in de periode 9 januari 2006 tot en met 22 augustus 2012 over een doorlopende volmacht om namens [gedaagde] te handelen, en is vanaf 30 januari 2018 bestuurder van [gedaagde] .
2.3.
De Bahreinse vennootschap Marketing Link W.L.L. (hierna: Marketing Link) bestaat sinds 1995.
Marketing Link werd vanaf 1995 tot en met 2015 bestuurd door de heer [naam 1] . [betrokkene gedaagde 4] is in 2013 aandeelhouder en tevens medebestuurder van Marketing Link geworden.
Ook [betrokkene gedaagde 3] is vanaf enig moment aandeelhouder en bestuurder van Marketing Link geworden.
2.3.1.
Op 20 december 2012 is tussen [gedaagde] en Marketing Link een
License Agreementgesloten, op basis waarvan Marketing Link verkreeg – kort gezegd – “THE NON-EXCLUSIVE RIGHT TO MANUFACTURE, SELL AND DISTRIBUTE” Sanex-producten in Algerije.
2.4.
FME is een partij die sinds 1995 verzorgingsproducten afzet in de Algerijnse markt. Zij maakt daarbij gebruik van een aan haar gelieerde vennootschap genaamd ‘Nextlee’.
2.5.
De onderneming genaamd MJH Trading opereerde, voor zover in dit geding en ten tijde hier van belang, als tussenpersoon voor deze of gene principaal. MJH Trading was een onderneming van de heer [naam 2] .
Onderhandelingen
2.6.
Op 27 juni 2012 is tussen [gedaagde] (als ‘Sanex’-merkhouder) en FME (als aspirant-distributeur van de Sanex-producten van [gedaagde] ) een zogenoemde
Letter of Intentovereengekomen (hierna ook: de LoI). De inhoud van de LoI is als volgt:
“This Letter of Intent covers the country of Algeria, hereinafter referred to as the Territory, for Sanex personal care products, hereinafter referred to as the Products, and is valid for a period of three months, from 1 July 2012 to 30 September 2012.
It is mutually agreed by both parties as follows:
1. During the validity of this Letter of Intent, the Parties will start negotiating the terms and conditions of a contract for the Product in the Territory.
2. [gedaagde] hereby undertakes not to supply the Products in the Territory to any third party during the validity of this Letter of Intent.”.
2.6.1.
De LoI is namens [gedaagde] ondertekend door [betrokkene gedaagde 4] .
2.7.
Op 27 september 2012 is namens FME aan [gedaagde] verzocht om de in de LoI bedoelde periode te verlengen tot en met 31 december 2012.
2.8.
Bij e-mail van 10 oktober 2012 heeft MJH Trading aan [betrokkene gedaagde 4] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [gedaagde] kennis gegeven van het feit dat FME aan MJH Trading had laten weten er een dringend belang bij te hebben dat tussen FME en [gedaagde] een overeenkomst tot stand komt strekkende tot levering van Sanex-producten door [gedaagde] aan FME bestemd voor de Algerijnse markt. Uit de e-mail blijkt verder dat aan het einde van de maand een bijeenkomst te Parijs (Roissy) zal plaatsvinden tussen [gedaagde] , FME en MJH Trading.
2.9.
Op 30 oktober 2012 heeft te Parijs (Roissy) een bijeenkomst plaatsgevonden. Aanwezig waren twee vertegenwoordigers van FME, een vertegenwoordiger van MJH Trading (de heer [naam 2] ), en ten slotte [betrokkene gedaagde 4] .
2.10.
Op 6 juni 2013 heeft [gedaagde] een concept van een
Distribution Agreementaan tussenpersoon MJH Trading toegezonden, ten behoeve van FME. Op dit concept is geen overeenstemming bereikt.
De gang van zaken omtrent de inkoop van Sanex-producten door FME
2.11.
Vanaf eind 2012 althans vanaf enig moment in 2013 is FME inkooporders ter zake van voor de Algerijnse markt bedoelde Sanex-producten gaan plaatsen. Deze orders werden door FME gecommuniceerd aan MJH Trading, die het steeds ertoe leidde dat de desbetreffende artikelen werd geproduceerd door de in België gevestigde fabrikant A&L Jeubis N.V., alwaar de de door FME bestelde producten vervolgens
ex worksaan FME werden geleverd uit naam van Marketing Link. FME werd ter zake van deze bestellingen gefactureerd door Marketing Link. De desbetreffende facturen instrueerden tot betaling aan Marketing Link zelf. Conform deze instructie betaalde FME de facturen aan Marketing Link. FME heeft de hiervoor bedoelde ingekochte Sanex-producten uiteindelijk afgezet, althans door de aan haar gelieerde vennootschap Nextlee doen afzetten, in Algerije. De hier in dit randnummer geschetste gang van zaken heeft geduurd tot een moment in 2017. Wat betreft de in de praktijk gevolgde communicatielijnen geldt het volgende.
2.11.1.
Communicatie tussen MJH Trading en FME.
In de communicatie tussen FME en MJH Trading verwees laatstgenoemde steeds naar “ [gedaagde] ” als de partij die ten aanzien van de orders van FME de voorwaarden omtrent prijs, betaling en logistiek bepaalde in relatie tot FME. Verder deelde MJH Trading in een e-mail van 22 mei 2014 aan FME mede dat “ [gedaagde] ”
samplesvan bepaalde Sanex-producten aan FME zou opsturen. Op 11 mei 2017 stuurde MJH Trading ten slotte een e-mail aan FME om de in de toekomst door FME voor de inkooporders te gebruiken contactgegevens door te geven, dit omdat de heer [naam 2] van MJH Trading met pensioen ging. MJH Trading schreef in deze e-mail:
“(…) veuillez trouver ci-dessous les contacts et adresses pour [gedaagde] et Sodexma
1) [gedaagde]
Contact: [betrokkene gedaagde 3]
Adresse: Marketing Link WLL, Bahrain
Tel: [telefoonnummer]
Email :
[e-mailadres 1]
2) Sodexma
(…)
(…)”.
2.11.2.
Communicatie vanuit [gedaagde] .
Op 11 juli 2014 heeft [gedaagde] (te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam 3] ) een verklaring afgegeven, bestemd voor de Algerijnse douane-autoriteiten. [gedaagde] heeft deze verklaring, die door FME is geconcipieerd, afgegeven op verzoek van FME, die had geconstateerd dat de Algerijnse douane-autoriteiten een lading Sanex-producten had tegengehouden. De door [gedaagde] afgegeven verklaring houdt in dat de importerende vennootschap Nextlee
“[e]st reconnu par notre société comme importateur en Algérie de l’ensemble de nos produits de marque SANEX distribués par le biais de la SOCIETE [FME]”en – kort gezegd – dat de zich thans bij de Algerijnse douane bevindende producten authentiek, volgens de regels geproduceerd en niet schadelijk voor de gezondheid zijn.
2.11.3.
Communicatie tussen [betrokkene gedaagde 4] en FME.
[betrokkene gedaagde 4] heeft een aantal keren telefonisch dan wel via een aan [gedaagde] toebehorend e-mailadres ( [e-mailadres 2] ) gecommuniceerd met FME, als volgt. In een e-mailwisseling rond 20 augustus 2014 communiceerde [betrokkene gedaagde 4] met FME (met kopie aan MJH Trading) over de oplossing van bepaalde logistieke problemen althans wijzigingen inzake orders van FME. Bij e-mail van 28 mei 2015 zond [betrokkene gedaagde 4] ter informatie een foto van (een
samplevan) een bepaald Sanex-product aan FME. Omstreeks 17 november 2015 is telefonisch en per e-mail tussen FME en [betrokkene gedaagde 4] gecommuniceerd over de invulling van een aantal door FME geplande orders. Verder schreef [betrokkene gedaagde 4] in een e-mail van 17 december 2015 aan FME (met kopie aan MJH Trading):
“(…) I understand from [ [naam 2] ] that there are issues concerning prices and lead- times. I wish to confirm the following: for the three trucks to be dispatched before 31 January 2016, these are the (unchanged) terms:
- 20% downpayment
- 80% on day of loading
As you know we have not had a price increase for several years and this is long overdue. We have, at the insistence of [ [naam 2] ], not passed on any price increases on the account that we need to keep investing in the business/market. However, we have reached a point where we find this business not profitable for us. Hence, our position for the
following changes per 1 February 2016:
- 10% price increase valid until 30 June 2016;
- 20% downpayment upon acceptance of proforma invoice; 80% downpayment one week before loading;
- lead-time: 60-90 days from receipt of the downpayment.
(…) I cannot exclude further price increases in June 2016.
If and when we receive your confirmation for the first 3 trucks, we will then finalise prices and lead-times for trucks 4 to 8 and send you proforma invoices which will then be subject to your acceptance. Awaiting your news to confirm the pending orders (…)”.
2.11.4.
Communicatie tussen Marketing Link en FME.
In juni 2017 is een geschil ontstaan over de hoogte van de door FME te betalen inkoopprijzen. FME communiceerde te dezer zake met Marketing Link, dat wil zeggen met [betrokkene gedaagde 3] , die zich bediende van het aan Marketing Link toebehorende e-mailadres [e-mailadres 1] . [betrokkene gedaagde 3] berichtte in dit kader onder meer het volgende aan FME in een e-mail van 20 juni 2017
“(…)
In respect to you being the exclusive distributor, that is not accurate. You don’t get exclusivity once you refused to purchase all your supplies from us exclusively, like what happened with the Deo Roll-On, the Sticks and the Shower Gels, which you said were different in pack/price and you continued to buy directly from the wholesale or other suppliers. Another important element that we could not agree on is the minimum annual quantities to be purchased by you.
(…)”
en in een e-mail van 23 juli 2017:
“(…)
In respect to our commercial relationship together, indeed it has been going on for the last 4-5 years, but this on an order per order basis: with no exclusivity from your side, nor any from our side, with no minimum purchase quantities per annum, and no full range of products, only the sprays. Also you have refused to work on the basis of a fixed gross margin as would a normal distributor work with.
Since we could not agree on any of the above points, no agreement was drawn up between us and so you had free hand to accept or refuse our proformas and to make any gross margin you want to. Consequently, you are a customer we deal with, totally free to accept or refuse each and every order considered independently. Here I would like to point out that you took one order of Roll-On deodorant but stopped thereafter and bought from someone else who was able to supply you the traditional “upside-down” bottle that you wanted to purchase. In respect to the shower gel, we informed you that we will be having another
bottle than the European one, and then you respectfully declined to purchase that as well since the price was not convenient to you.
In respect to the new prices, as we informed you before, Algeria is not a focus zone for us, nor is it a profitable one for us. We are not imposing any prices on you nor on anyone else. We have not imposed a distribution strategy nor anything else. You are free to buy from anybody or anyone, whether it is CP or anyone else. CP or anybody else is also free to supply you with any product you may require. We are all free to engage with any commercial activity that we want: you do not need any permission from us to do that. You are a trading company, you should buy your requirements from the supplier that suits you the most.
(…)”.
2.12.
Het zojuist in 2.11.4 bedoelde geschil leidde uiteindelijk ertoe dat FME stopte met het plaatsen van inkooporders.
Aansprakelijkstelling van [gedaagde] door FME
2.13.
Bij brief van 1 november 2018 is [gedaagde] door de raadsman van FME aansprakelijk gesteld voor schade wegens winstderving als gevolg van het in juni 2017 door [gedaagde] eenzijdig verbreken van de volgens FME tussen [gedaagde] en FME bestaande distributieovereenkomst ter zake van Sanex-producten in Algerije.
2.14.
[gedaagde] heeft aansprakelijkheid ontkend.

3.Het geschil

3.1.
FME vordert het volgende, onder uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van het vonnis:
I. verklaring voor recht dat (1) tussen FME en [gedaagde] een distributieovereenkomst bestond, (2) Frans recht daarop van toepassing is, (3) [gedaagde] bij de abrupte opzegging daarvan in strijd heeft gehandeld met artikel L. 442-6 sub 5 van de Franse
Code de commerceen (4) dat [gedaagde] uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die FME als gevolg daarvan heeft geleden;
II. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan FME van de door haar geleden schade ad € 332.657, althans € 304.831, althans tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de toepasselijke Franse wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 (datum abrupte beëindiging), althans 8 november 2018 (datum krachtens ingebrekestelling), althans de datum van de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan FME van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.438 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; en
IV. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten en de wettelijke rente vanaf de datum der betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering is gebaseerd op de stelling dat tussen FME en [gedaagde] een distributieovereenkomst heeft bestaan, welke stelling door [gedaagde] wordt betwist. De vraag of tussen FME en [gedaagde] een distributieovereenkomst heeft bestaan, dient te worden beantwoord naar Frans recht nu [gedaagde] als gesteld distributeur haar gewone verblijfplaats in Frankrijk heeft (artikel 10 lid 1 jo. artikel 4 lid 1 sub f van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)).
4.2.
Partijen hebben zich over de inhoud van het Franse recht uitgelaten. Het hier relevante Franse recht kan als volgt worden samengevat.
4.2.1.
De Franse
Code de Commerce, zoals geldend ten tijde hier van belang, kent een schadevergoedingsactie ter zake van het plotseling verbreken van een
‘relation commerciale établie’(‘bestaande handelsbetrekking’, zoals het naar het Nederlands is vertaald in de Nederlandstalige uitspraak van het Hof van Justitie EU van 14 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:559). Onder dit begrip valt de door FME gestelde distributieovereenkomst.
4.2.2.
Een
‘relation commerciale établie’moet, om als zodanig te gelden,
“suffisamment prolongé, régulier, significatif et stable”zijn (Engels:
“sufficiently prolonged, regular, significant and stable”.
4.2.3.
De Franse rechtspraak bepaalt de identiteit van de partijen bij een
‘relation commerciale établie’met inachtneming van het beginsel van partijautonomie, zodat, bijvoorbeeld, commerciële gedragingen van een bepaalde vennootschap niet leiden tot aansprakelijkheid van de moedervennootschap. Om te bepalen wie de werkelijke, en verantwoordelijke, partijen bij de (gestelde)
‘relation commerciale établie’zijn, moet volgens de Franse rechtspraak worden gekeken naar (onder meer): het in correspondentie gebruikte briefhoofd, de gebruikte factuuradressen en specifieke instructies.
4.3.
Opgemerkt wordt dat FME ter motivering van de vordering erop heeft gewezen dat zij reeds sinds 1995 Sanex-producten in Algerije distribueerde, namelijk als distributeur voor Sara Lee c.q. Unilever en later Colgate-Palmolive. Dit een en ander kan echter geen bouwsteen zijn in de constructie van een handelsbetrekking met partij [gedaagde] , zijnde een partij die los staat van de voornoemde concerns.
4.4.
Het staat vast dat tussen FME en [gedaagde] niet op basis van een schriftelijke overeenkomst een
‘relation commerciale établie’is ontstaan; de LoI heeft immers niet tot zo’n schriftelijke overeenkomst geleid, en ook later is dat niet geschied.
4.5.
Het eerste moment van belang, na het verlopen van de in de LoI overeengekomen periode, is volgens beide partijen de bijeenkomst te Parijs op 30 oktober 2012.
4.5.1.
FME stelt hierover het volgende. De bijeenkomst vond plaats tussen FME en [gedaagde] (vertegenwoordigd door [betrokkene gedaagde 4] ) in aanwezigheid van MJH Trading (vertegenwoordigd door de heer [naam 2] ) die de agent van [gedaagde] was. Tijdens deze bijeenkomst is afgesproken dat FME en [gedaagde] voor einde november 2012 een distributieovereenkomst zouden aangaan met betrekking tot Algerije, voor drie jaar met stilzwijgende verlenging. FME heeft van het besprokene een verslag gemaakt en dit toegezonden aan de heer [naam 2] van MJH Trading. Aldus FME.
4.5.2.
[gedaagde] stelt als volgt bij conclusie van antwoord. Reeds voorafgaand aan de bijeenkomst had [gedaagde] al aangegeven (aan MJH Trading) geen interesse te hebben in het sluiten van een distributieovereenkomst met FME. Wel was [gedaagde] bereid om FME te helpen met het vinden van een alternatief voor leveringen van Sanex-producten, in concreto het in contact brengen van FME met Marketing Link. In dit kader heeft de bijeenkomst plaatsgevonden: de heer [naam 2] van MJH Trading was daar aanwezig als vertegenwoordiger van Marketing Link om te spreken over een mogelijke overeenkomst tussen Marketing Link en FME. De heer [betrokkene gedaagde 4] was slechts aanwezig in een faciliterende rol, vooral als tolk. Aldus [gedaagde] .
4.5.3.
Opgemerkt wordt dat [gedaagde] ter comparitie ietwat afwijkend heeft verklaard, namelijk aldus dat – niet voorafgaand aan, maar – eerst tijdens de bijeenkomst door [betrokkene gedaagde 4] tegen FME is gezegd dat [gedaagde] geen interesse had in een met FME te sluiten overeenkomst en dat hij, [betrokkene gedaagde 4] , eventueel wel een gerede wederpartij voor FME kon vinden. Deze ter comparitie gegeven verklaring is, anders dan het bij conclusie van antwoord gestelde, in lijn met de e-mail van van 10 oktober 2012. Die e-mail wijst er immers op dat de heer [betrokkene gedaagde 4] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [gedaagde] naar de bijeenkomst is gegaan, en niet slechts als tolk en facilitator ten behoeve van een ontmoeting tussen FME en Marketing Link. Verder wordt nog opgemerkt dat [gedaagde] desgevraagd in dit geding heeft verklaard dat het door FME gemaakte verslag van de bijeenkomst niet is gestuurd aan [gedaagde] maar wel aan [betrokkene gedaagde 4] , die dat verslag echter nooit heeft geaccordeerd.
4.6.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bijeenkomst dat de precieze hoedanigheden waarin [betrokkene gedaagde 4] en de heer [naam 2] aldaar hebben geacteerd niet duidelijk zijn geworden. Echter, wat hiervan ook zij, uit de stellingen van FME zélf blijkt niet dat de bijeenkomst heeft geleid tot een met [gedaagde] aangegane overeenkomst; die stellingen wijzen er hooguit op dat tijdens de bijeenkomst een nieuwe intentie tot het sluiten van een overeenkomst tussen FME en [gedaagde] is uitgesproken – welke stellingen overigens door [gedaagde] zijn betwist.
4.7.
In elk geval is het zo dat FME op enig moment na de bijeenkomst van 30 oktober 2012 Sanex-producten is gaan inkopen en gaan afzetten in Algerije, zoals omschreven in 2.11 en verder. Gelet hierop moet worden aangenomen dat de betrokkenheid van Marketing Link als wederpartij van FME in logistieke en in financiële zin, is besproken tijdens de bijeenkomst van 30 oktober 2012 of kort daarna. Het staat immers vast dat Marketing Link degene was die de door FME bestelde producten
ex worksaan FME leverde en dat Marketing Link degene was die aanspraak kon maken op betaling van de door FME geplaatste orders. Het staat voorts vast dat deze rollen van Marketing Link steeds aldus aan FME zijn gecommuniceerd op facturen en vrachtbrieven – FME heeft in dit kader slechts een in het geding gebrachte vrachtbrief ongemotiveerd in twijfel getrokken, maar niet wezenlijk betwist dat het Marketing Link was die de producten
ex worksleverde. Deze feiten – bestelling, facturering en levering door Marketing Link, die ook als zodanig wordt genoemd op facturen en vrachtbrieven – zijn sterke aanwijzingen dat, als in casu kan worden gesproken van een
‘relation commerciale établie’, deze dan is ontstaan tussen FME en Marketing Link. Verder kan worden aangenomen dat tijdens de bijeenkomst van 30 oktober 2012 of kort daarna is afgesproken dat FME wat betreft de door haar te plaatsen orders dient te handelen met MJH Trading als vertegenwoordiger van de wederpartij van FME. De vraag is vervolgens of uit de communicatie van MJH Trading alsook de communicatie door [betrokkene gedaagde 4] of [gedaagde] zelf kan worden afgeleid dat die wederpartij [gedaagde] was, ondanks de zojuist bedoelde feiten en omstandigheden die juist wijzen op Marketing Link als wederpartij van FME. De stelplicht ter zake rust op FME.
4.8.
FME wijst ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] haar wederpartij was, op de betrokkenheid van [gedaagde] , zoals die volgens haar blijkt uit het in 2.11.1 t/m 2.11.3 gerelateerde. Verder stelt FME dat [gedaagde] haar zustervennootschap Marketing Link, waarvan de aandeelhouders en bestuurders dezelfde zijn als die van [gedaagde] , naar voren heeft geschoven als administratie- en facturatieplatform, en dat dit aan het bestaan van de overeenkomst met [gedaagde] niet afdoet; het is gekunsteld om [gedaagde] en Marketing Link uit elkaar te trekken. Aldus FME.
4.9.
[gedaagde] heeft hierop van haar kant het volgende aangevoerd. Daar waar MJH Trading jegens FME sprak van “ [gedaagde] ” is dat kennelijk gedaan uit gemak, hetgeen expliciet blijkt uit de e-mail van 11 mei 2017 waarin MJH Trading “ [gedaagde] ” schrijft, maar Marketing Link bedoelt. In elk geval regarderen de uitlatingen van MJH Trading (een derde), [gedaagde] niet. De ten behoeve van de douane-autoriteiten afgegeven verklaring is gedaan door [gedaagde] omdat een verklaring van de merkhouder noodzakelijk was, en [gedaagde] bereid was om FME en Marketing Link te faciliteren; hieruit kan geen handelsbetrekking tussen [gedaagde] en FME worden afgeleid, en zo staat het ook niet in de verklaring. Voor zover [betrokkene gedaagde 4] met FME heeft gecommuniceerd, heeft hij dat desgevraagd door MJH Trading gedaan ter facilitering van MJH Trading wegens een bestaande taalbarrière of wegens vakantie van [naam 2] ; [betrokkene gedaagde 4] heeft in elk geval bedoeld om jegens FME te spreken namens MJH Trading en Marketing Link. Aldus [gedaagde] .
4.10.
De rechtbank overweegt over de door [gedaagde] afgegeven verklaring ten behoeve van de Algerijnse douane-autoriteiten dat de in dat kader door [gedaagde] gegeven toelichting door FME niet meer is betwist, zodat de inhoud van die verklaring niet kan bijdragen aan de door FME gestelde rechtsverhouding met [gedaagde] . FME heeft zich nog wel afgevraagd waarom [gedaagde] zich heeft laten dwingen om een verklaring af te geven, in plaats van te verwijzen naar Marketing Link als principaal van FME. [gedaagde] heeft zich echter niet laten dwingen; zij heeft kennelijk gewoonweg geen bewaar gezien om als merkhouder te acteren op een door FME gevraagde en geconcipeerde verklaring ten behoeve van de Algerijnse douane-autoriteiten.
4.10.1.
Ter zake van de communicatie van MJH Trading en van [betrokkene gedaagde 4] richting FME, voor zover die duidt op betrokkenheid van [gedaagde] , moet aan FME worden toegegeven dat betrokkenheid van Marketing Link uit de desbetreffende teksten in elk geval niet expliciet blijkt. Tegelijkertijd kan de door [gedaagde] gestelde en toegelichte uitleg juist zijn, zulks overigens mede vanwege de ook door FME gesignaleerde verbondenheid tussen [gedaagde] en Marketing Link, zoals blijkend uit het in 2.2 en 2.3 vermelde, waarbij in het bijzonder ten aanzien van [betrokkene gedaagde 4] wordt opgemerkt dat hij in zowel Marketing Link als [gedaagde] actief was in de hier relevante periode; [betrokkene gedaagde 4] communiceerde ook in de periode dat hij geen doorlopende volmacht had vanuit [gedaagde] . Dat de door [gedaagde] gestelde en toegelichte uitleg juist kan zijn, blijkt bovendien ook uit de eigen stellingen van FME. Die stellingen komen immers erop neer dat [gedaagde] en Marketing Link tot dezelfde onderneming behoorden en dat het gekunsteld is om die twee vennootschappen van elkaar te onderscheiden. Als FME dat werkelijk zo heeft ervaren, dan moeten MJH Trading en [betrokkene gedaagde 4] in de ogen van FME dus steeds niet alleen namens [gedaagde] maar ook namens het leverings- en factureringskanaal Marketing Link hebben gecommuniceerd. Dat laatste blijkt overigens impliciet uit het feit dat MJH Trading op 11 mei 2017 aan FME doorgaf dat voortaan direct met de achterliggende onderneming moest worden gecommuniceerd, namelijk in concreto met Marketing Link, hetgeen nadien in juni 2017 ook gebeurde. Het steeds door MJH Trading noemen van “ [gedaagde] ” alsook de communicatie door [betrokkene gedaagde 4] (waaronder het stellen van voorwaarden) vanaf het e-mailadres van [gedaagde] kunnen dus volgens de zienswijze van FME zelf worden begrepen als te zijn gedaan namens de onderneming [gedaagde] /Marketing Link.
Ondanks de door FME ervaren, en ook daadwerkelijk aanwezige, verbondenheid tussen [gedaagde] en Marketing Link, zullen laatstgenoemde twee vennootschappen in het kader van de onderhavige rechtsvraag echter wél van elkaar moeten worden onderscheiden. Dat is niet gekunsteld, maar noodzakelijk om te bepalen welke vennootschap ter zake van de inkooporders steeds de wederpartij van FME was. In dat kader acht de rechtbank doorslaggevend dat Marketing Link de vennootschap was die FME beleverde en factureerde. Dit soort duidelijke zwaartepunten ontbreken immers in de verhouding tussen FME en [gedaagde] .
4.11.
De door FME gestelde
‘relation commerciale établie’met [gedaagde] is dus niet komen vast te staan, reeds omdat [gedaagde] niet kan worden geacht te hebben gegolden als de wederpartij van FME ter zake van de diverse inkooporders. Het gevorderde is derhalve niet toewijsbaar.
4.12.
Ten slotte wordt geoordeeld dat, zelfs als moet worden aangenomen dat [gedaagde] wél had te gelden als de wederpartij van FME ter zake van de diverse inkooporders, niet kan worden gezegd dat tussen FME en [gedaagde] een
‘relation commerciale établie’is ontstaan. De in dit kader door [gedaagde] ingenomen stelling dat er alleen sprake was van losse inkooporders, slaagt dus. Ook hierom kan het gevorderde niet worden toegewezen.
Verwezen wordt in dit kader naar de opmerkingen van [betrokkene gedaagde 3] , in de correspondentie die is aangehaald in 2.11.4. De in deze opmerkingen gerelateerde feitelijkheden zijn door FME niet gemotiveerd betwist. De enkele opmerking van FME ter zitting dat zij alle Sanex producten die in Algerije werden afgezet steeds van [gedaagde] heeft gekocht is daartoe onvoldoende, gezien de gedetailleerde uiteenzetting in genoemde correspondentie waaruit kan worden afgeleid dat over en weer van exclusiviteit geen sprake was en dat FME ook andere leveranciers had. Bovendien is onvoldoende weersproken dat over en weer geen verplichtingen bestonden ten aanzien van hoeveelheden en prijzen van te leveren of af te nemen goederen. Gelet daarop kan niet worden gesproken van een
‘relation’ “suffisamment prolongé, régulier, significatif et stable”.Wat betreft het aspect van stabiliteit is verder van belang dat partijen daadwerkelijk hebben onderhandeld over een schriftelijke
‘Distribution Agreement’maar het hen niet is gelukt om daarover overeenstemming te bereiken en dat de redenen waarom dat niet is gelukt - zoals in genoemde correspondentie weergegeven - niet zijn betwist. Dat maakt het onaannemelijk dat partijen op andere wijze toch verplichtingen op zich zouden hebben genomen die vergelijkbaar zijn met die waarover zij het in het kader van onderhandelingen over een distributieovereenkomst niet eens konden worden.
Conclusie en proceskosten
4.13.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het gevorderde. FME zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Er wordt in dit kader geen aanleiding gezien om - zoals [gedaagde] heeft gevraagd - rekening te houden met verhoogde kosten aan de zijde van [gedaagde] in verband met het inschakelen van een Franse en een Nederlandse advocaat. De kosten aan de zijde van [gedaagde] tot heden worden begroot op:
€ 4.030,00 aan griffierecht
€ 6.005,00aan salaris advocaat (2,5 punten, liquidatietarief € 2.402)
€ 10.035,00 totaal
4.13.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De (na)kosten zullen nog worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente op de wijze als bij de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt FME in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 10.035,00 voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 157,00, te verhogen met een bedrag van € 82,00 en de kosten van betekening onder de voorwaarde dat FME niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, voornoemde bedragen van € 10.035,00 en € 157,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening, voornoemd bedrag van € 82,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betekening van het vonnis tot de dag der voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: BvB