ECLI:NL:RBAMS:2020:4511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
13-241390-19, 13/741043-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte na bewezen opzetheling en bedreiging

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13-241390-19 en 13/741043-19 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 27 augustus 2020 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, de vordering gedaan en is de verdediging vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Vlis. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal, heling, bedreiging en belediging van ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van gestolen goederen en aan bedreiging van ambtenaren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde diefstallen, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische kwetsbaarheid van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een vermindering van de strafbaarheid. De uitspraak benadrukt de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-241390-19 (A) en 13/741043-19 (B) (t.t.g.) (Promis)
Datum uitspraak: 10 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van der Vlis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij
ten aanzien van zaak A:
1. op 5 oktober 2019 samen met een of meer anderen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd goederen heeft gestolen uit een woning aan de [adres 2] door middel van braak, subsidiair dat hij in de periode van
5 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Amsterdam samen met een of meer anderen deze goederen heeft geheeld;
2. in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019 samen met een of meer anderen goederen heeft gestolen uit een woning aan de [adres 3] door middel van braak, subsidiair dat hij in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Amsterdam samen met een of meer anderen deze goederen heeft geheeld;
3. op 6 oktober 2019 te Amsterdam drie personen heeft bedreigd met de dood;
4. op 6 oktober 2019 te Amsterdam drie ambtenaren heeft beledigd tijdens de uitoefening van hun dienst door hen in hun gezicht te spugen;
ten aanzien van zaak B:
in de periode van 10 mei 2019 tot en met 11 mei 2019 te Amstelveen samen met een of meer anderen een gekwalificeerde diefstal heeft voorbereid.
De volledige tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feiten 1 en 2 van zaak A op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde diefstallen bewezen kunnen worden verklaard.
Daartoe heeft zij, met verwijzing naar in haar schriftelijk requisitoir genoemde jurisprudentie, betoogd dat het bij de vraag of diefstal of heling bewezen kan worden, aankomt op de vaststelling van de feiten en omstandigheden van het geval. Die kunnen meebrengen dat aan het voorhanden hebben van gestolen goederen een doorslaggevende rol kan worden toegekend voor het bewijs van diefstal. Nu in deze zaken vaststaat dat (I) de goederen binnen een kort tijdsbestek na de inbraken in bezit waren bij verdachte, (II) er breekijzers in de auto zijn gevonden en (III) verdachte eerder geen verklaring wilde afleggen terwijl de vorengenoemde feiten wel schreeuwen om een verklaring, kan het niet anders zijn dan dat verdachte en medeverdachte niet de helers waren, maar de stelers.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in ieder geval een bewezenverklaring voor opzetheling kan volgen.
Volgens de officier van justitie kunnen, gelet op de aangiftes en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], ook feiten 3 en 4 van zaak A bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie betoogd dat vastgesteld kan worden dat verdachte en medeverdachte tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd zijn aangehouden en dat uit de feiten en omstandigheden voldoende blijkt dat zij wilden gaan inbreken in een woning. Dit kan worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte in een voortuin achter een haag van struiken zijn aangetroffen, de waarnemingen van getuigen met betrekking tot het in en uit tuinen lopen, het bij zich dragen van een boormachine en de nabijheid van een auto op naam van de medeverdachte met daarin (breek)gereedschappen. Dit feit kan daarom ook bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A, onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde diefstallen. Daartoe heeft zij onder andere betoogd dat het dossier de suggestie wekt dat er geen ondersteunend bewijs bestaat voor de diefstallen. Het had, in het geval van rekwireren tot een bewezenverklaring van de diefstallen, op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om aanvullend onderzoek te doen naar die diefstallen en verdachte vervolgens die feiten voor te houden. Voor een bewezenverklaring van de diefstallen bestaat op basis van het voorliggende dossier in ieder geval onvoldoende bewijs, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de in zaak A, onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde helingen heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, te weten dat hij de goederen in bewaring heeft gekregen van iemand die hij wilde helpen, aannemelijk is en niet zomaar terzijde kan worden geschoven. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft schuldheling.
De door verdachte in verband met feit 3 gebezigde bewoordingen kunnen naar het oordeel van de raadsvrouw niet worden gezien als een daadwerkelijke bedreiging, nu verdachte daarbij niemand specifiek bij naam heeft genoemd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Beoordeling van het in zaak A onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A, onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat het dossier te weinig bewijs bevat om diefstal te kunnen bewijzen en dat het onderzoek op dat punt juist is gestaakt omdat het Openbaar Ministerie ervan uit leek te gaan dat diefstal niet kon worden bewezen.
3.3.2
Beoordeling van het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A, onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde opzethelingen. Uit de bewijsmiddelen, in samenhang bezien met het ontbreken van een aannemelijke verklaring over de herkomst van de onder verdachte aangetroffen goederen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde goederen van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft pas op de terechtzitting een verklaring over deze feiten afgelegd en deze verklaring is niet meer te verifiëren. De rechtbank volgt daarom niet de verklaring van verdachte dat hij deze goederen slechts in bewaring had voor iemand die hij wilde helpen en dat hij niet wist dat ze gestolen waren. Bovendien past de door verdachte ter terechtzitting beschreven eigen handelswijze, waarbij hij kort na ontvangst van de goederen de kleding die hij in bewaring zou hebben gekregen zelf aandoet en uitdeelt aan een vriend, en foto’s van de in bewaring gekregen apparatuur maakt, niet bij de door hem beschreven vriendendienst ter bewaring van deze goederen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten samen met een ander heeft gepleegd en spreekt hem vrij van het medeplegen daarvan.
3.3.3
Beoordeling van het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A, onder 3 en 4 ten laste gelegde bedreiging respectievelijk belediging. Verdachte heeft toegegeven “harde woorden” te hebben geroepen en heeft verklaard niet meer te weten wat hij precies heeft gezegd. Alhoewel hij ontkent bedreigingen te hebben geuit, volgt uit de bewijsmiddelen dat daarvan wel degelijk sprake is geweest zodat ook dit feit kan worden bewezen. Verdachte heeft ook toegegeven dat hij heeft gespuugd naar de medewerkers van het cellencomplex.
3.3.4
Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] een gekwalificeerde diefstal heeft voorbereid, zoals in zaak B is ten laste gelegd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in het donker bij iemand anders in de tuin aangetroffen terwijl zij zich daar verstopten, nadat zij door verschillende tuinen hadden gelopen en een zaklamp en koffer met boormachine bij zich hadden. Hoewel deze omstandigheden schreeuwen om een uitleg, heeft verdachte hier geen verklaring over willen afleggen. Alles in samenhang bezien komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
1. subsidiair
in de periode van 5 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Amsterdam, goederen, te weten
- een laptop en
- een iPad en
- een Playstation en
- sportkleding en
- sieraden
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen goed wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2. subsidiair
in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Amsterdam, goederen, te weten sieraden voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3.
op 6 oktober 2019 te Amsterdam, [verbalisant 1] en [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [verbalisant 1] en [persoon 1] en [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Er gaan mensen geliquideerd worden” en “Jullie gaan er aan", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 6 oktober 2019 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten de in uniform geklede
[persoon 2] en [persoon 1], dienstdoende als medewerkers complexbeveiliger van de Dienst Vervoer en ondersteuning, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten belast met de inbeslagname van onder verdachte aangetroffen kleding, in hun tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door voornoemde [persoon 2] en [persoon 1] ieder in hun gezicht te spugen;
ten aanzien van zaak B:
op 11 mei 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een gekwalificeerde diefstal in vereniging, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt (zoals bedoeld in artikel 311 lid 1 onder 3, 4, 5, en lid 2 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een koffer en een boormachine bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de in zaak A, onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw, in geval van een bewezenverklaring, betoogd dat die feiten verdachte ‘niet helemaal’ kunnen worden toegerekend. Daartoe heeft zij gewezen op een eerdere situatie, niet lang voor de ten laste gelegde feiten, waardoor bij verdachte een psychose is ontstaan. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er dientengevolge, op het moment dat ten behoeve van de inbeslagname van verdachte’s kleding door de verbalisanten druk op verdachte werd uitgeoefend, iets bij verdachte moet zijn geknapt. De rechtbank begrijpt het door de raadsvrouw aangevoerde als een omstandigheid die moet leiden tot verminderde toerekenbaarheid.
Zonder enige nadere onderbouwing ziet de rechtbank op basis van de stukken geen aanwijzingen voor de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten psychotisch was. Bij gebrek aan feitelijke grondslag gaat de rechtbank voorbij aan het verweer. Een en ander maakt dat naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte (deels) uitsluit. Het feit kan verdachte dan ook volledig worden toegerekend.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op het strafblad van verdachte en onder andere het rapport van de reclassering van 18 juni 2020, waaruit volgt dat hij onvoldoende heeft meewerkt aan de schorsingsvoorwaarden, gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. In het licht van eerdere overtredingen van aan verdachte opgelegde voorwaarden, valt niet in te zien waarom verdachte zich nu wel aan voorwaarden zou houden, aldus de officier van justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij de strafoplegging het advies in het meest recente reclasseringsrapport, gedateerd 26 augustus 2020, te volgen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de in dat rapport genoemde bijzondere voorwaarden op te leggen. De door de reclassering voorgestelde voorwaarden bieden naar het oordeel van de raadsvrouw voldoende stabiliteit en een betere begeleiding dan voorheen. Het herhalingsgevaar kan daarmee voldoende worden ingeperkt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ISD-maatregel kan worden opgelegd en heeft bij de bepaling van die maatregel gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende vervelende en ernstige strafbare feiten. Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een gekwalificeerde diefstal (inbraak in een woning). Inbraak betreft een misdrijf dat behoort tot een categorie strafbare feiten die niet alleen ergerlijk zijn en materiële schade opleveren, maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken bij de directe slachtoffers en in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van diverse goederen, waaronder elektronica en sieraden met emotionele waarde. Door gestolen goederen te helen, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van diefstallen door anderen. Uit verdachtes handelen spreekt al met al minachting voor andermans goederen.
Verder heeft verdachte na zijn insluiting op het politiebureau twee beveiligers van het cellencomplex beledigd door naar hen te spugen, waardoor zij in het gezicht zijn geraakt. Het iemand in het gezicht spugen is een nare vorm van belediging. Door zo te handelen heeft verdachte beide ambtenaren, die bezig waren met de uitoefening van hun werkzaamheden, aangetast in hun eer en goede naam en er blijk van gegeven geen respect voor hen te hebben.
Door ten slotte diezelfde medewerkers en een politieagente met de dood te bedreigen, heeft verdachte daarnaast ook gevoelens van angst bij hen veroorzaakt.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Reclasseringsadvies ten behoeve van de zitting
Uit het meest recente reclasseringsrapport over verdachte van 26 augustus 2020, opgemaakt door T. Jaarsveld, blijkt dat verdachte kampt met een (licht) verstandelijke beperking, psychische kwetsbaarheid en met problemen op diverse leefgebieden vanwege het ontbreken van huisvesting, werk en de aanwezigheid van schulden. Ondanks het hoge recidiverisico en het mislukken van eerdere toezichts-trajecten, in het kader van een voorwaardelijke veroordeling en een schorsing, ziet de reclassering mogelijkheden voor een (laatste) toezicht en adviseert zij een strak kader in de vorm van oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Eerdere rapporten en berichten van de reclassering
Naast voornoemd advies heeft de rechtbank kennis genomen van de rapporten die de reclassering over verdachte heeft opgemaakt vanaf zijn aanhouding in oktober 2019 tot en met juni 2020.
Uit het reclasseringsadvies van 18 oktober 2019, opgemaakt door W.M.G.M van Kempen kort na verdachte’s aanhouding, volgt - kort gezegd - dat verdachte aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel voldoet. De reclassering beschrijft verdachte verder als een (psychisch kwetsbare) jongen, bij wie het zelfinzicht beperkt is en die weinig openheid van zaken geeft over zijn delictgedrag, denkpatronen en zijn vriendenkring. Op grond hiervan acht de reclassering het moeilijk te werken aan een gedragsverandering bij verdachte.
Op 20 februari 2020 ontvangt verdachte een officiële waarschuwing van de reclassering omdat hij zich niet aan de gestelde schorsingsvoorwaarden houdt.
Uit een email van 27 mei 2020 van [persoon 3], verdachtes toezichthouder, volgt dat het zicht op verdachte beperkt is, hij zich niet begeleidbaar opstelt door nauwelijks informatie over zijn doen en laten te geven en telefonisch niet bereikbaar te zijn voor zowel Inforsa als zijn klantmanager bij de gemeente. Dat beeld vindt steun in het daarop volgende reclasseringsadvies van 18 juni 2020, ook opgesteld door voornoemde [persoon 3]. [persoon 3] beschrijft daarin het moeizame verloop van het toezicht. In januari 2020 is de overeenkomst tussen verdachte en HVO- Querido beëindigd omdat verdachte ervan beschuldigd werd medebewoners onder druk te hebben gezet. Verdachte kon daar dan ook niet meer blijven wonen. Uit politiemutaties blijkt verder dat verdachte zich niet zou houden aan de aan het locatiegebod gekoppelde verloftijden. De omstandigheid dat verdachte zijn enkelband vervolgens in juni heeft gesaboteerd, is volgens [persoon 3] uiteindelijk “de druppel die de emmer doet overlopen en maakt duidelijk dat betrokkene op dit moment niet ontvankelijk is voor reclasseringsbemoeienis.” De reclassering ziet op dat moment dan ook geen mogelijkheden de recidive te beperken en adviseert tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Verdachte heeft vervolgens tot aan de inhoudelijke behandeling op 27 augustus 2020 vastgezeten.
Ter terechtzitting van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank voornoemde reclasseringswerker T. Jaarsveld, verbonden aan Reclassering Nederland te Lelystad, als deskundige gehoord. Op vragen van de rechtbank en het Openbaar Ministerie heeft zij het belang benadrukt van verdiepingsdiagnostiek ten aanzien van verdachte binnen een ambulant kader. Het huidige ontbreken van duidelijkheid over verdachtes psychische gesteldheid, zou op dit moment in de weg staan aan het kunnen opleggen van de ISD-maatregel, aldus mevrouw Jaarsveld.
Voorwaarden ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 5 augustus 2020[datum documentatie] blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 6 oktober 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten van oktober 2019 zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage van 26 augustus 2020, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het voornoemde strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte gemotiveerd is om zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden, dat de reclassering nog mogelijkheden voor begeleiding ziet en dat er daarnaast zicht bestaat op een nieuwe woonplek bij HVO-Querido. Eén en ander zou ertoe moeten leiden dat verdachte een laatste kans wordt geboden en dat niet over wordt gegaan tot oplegging van de ISD-maatregel.
Anders dan de verdediging en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke straf onvoldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van personen en goederen. Uit verdachtes strafblad volgt dat verdachte zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in oktober 2019 niet alleen in een proeftijd met daaraan gekoppelde algemene en bijzondere voorwaarden bevond, maar ook in een schorsingstoezicht met voorwaarden. Zo bezien heeft verdachte zich gedurende die toezichten schuldig gemaakt aan overtreding van de algemene voorwaarde door het plegen van nieuwe strafbare feiten. Bovendien heeft verdachte zich, na een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis eind oktober 2019, in de maanden daarna niet gehouden aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden: zo werd hem in januari 2020 zijn woonplek bij HVO-Querido ontnomen vanwege onwenselijk gedrag, kreeg hij in februari 2020 in verband hiermee een officiële waarschuwing, saboteerde hij enkele maanden later zijn enkelband en bleek hij in juni 2020 onbereikbaar en onbegeleidbaar voor de reclassering.
Nu verdachte zich gedurende een periode van maanden te vaak niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden, vertrouwt de rechtbank niet op verdachte’s ter zitting uitgesproken motivatie om zich in de toekomst wel aan eventuele voorwaarden te houden. Dit is temeer het geval nu de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden ten behoeve van een eventueel voorwaardelijk strafdeel nagenoeg gelijkluidend zijn aan de eerder bij arrest van 13 juni 2019 door het hof opgelegde voorwaarden en aan de ten behoeve van het aan verdachte opgelegde schorsingstoezicht gestelde voorwaarden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist.
Voor zover de reclassering ten aanzien van verdachte heeft gewezen op het belang van verdiepingsdiagnostiek om tot een passend plan van aanpak te komen, merkt de rechtbank op dat binnen de ISD-maatregel daartoe voldoende mogelijkheden bestaan.
Duur van de maatregel
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Het beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 20 augustus 2020 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
1. STK Breekijzer (omschrijving: 5817008, merk: Scandia)
2. 1 STK Breekijzer (omschrijving: 5817011)
3. 10 STK Sieraad (omschrijving: 5817007).
8.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 genoemde breekijzers dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 3 genoemde sieraden dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende, niet zijnde verdachte.
De raadsvrouw heeft eveneens teruggave van de sieraden aan de rechthebbende bepleit.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Onttrekking aan het verkeer
De onder 1 en 2 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu deze voorwerpen tot het begaan van het in zaak B bewezen geachte zijn bestemd, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
8.3.2
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De onder 3 genoemde voorwerpen behoren niet toe aan verdachte en zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36d, 38m, 38n, 46, 47, 57, 63, 266, 267, 285, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A, onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen geachte:
telkens: Opzetheling;
Ten aanzien van het in zaak A, onder 3 bewezen geachte:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak A, onder 4 bewezen geachte:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak B bewezen geachte:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende, niet zijnde verdachte, van de op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2020.
[...]