Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[verweerder sub 1] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoekster] , met producties, ter griffie binnengekomen op 9 oktober 2019,
- de beschikking van 5 december 2019 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- het verweerschrift van [verweerders] c.s., ter griffie binnengekomen op 7 augustus 2020,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 augustus 2020.
2.De feiten
- onder
- onder
- onder
- onder “
- onder “
3.Het verzoek
4.De beoordeling
behandeling in een deelgeschilprocedure
Ik ben naar beneden gelopen en heb haar een duw gegeven.” en “
Ik ben toen naar de deur gegaan, heb [verzoekster] weggeduwd en de deur dichtgedaan.” pleiten eerder voor de stelling van [verzoekster] dat hij naar beneden kwam (gerend) en haar direct heeft geduwd. Maar zelfs als [verzoekster] niet op een sommatie zou hebben gereageerd, leidt dat niet tot het aannemen van overmacht of een noodtoestand. [verweerder sub 1] heeft immers niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van een daadwerkelijke dreigende situatie. Een rechtvaardiging voor de duw is er dus niet, evenmin bestaat aanleiding om [verweerder sub 1] het duwen van [verzoekster] in de gegeven omstandigheden niet toe te rekenen. De duw van [verweerder sub 1] was dan ook onrechtmatig en aan hem toerekenbaar. [verweerder sub 1] is daarom aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de duw. Daaraan doet niet af dat het wellicht niet de bedoeling was van [verweerder sub 1] dat [verzoekster] ten val zou komen en daardoor letsel zou oplopen.