Uitspraak
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
- de dagvaarding van 11 maart 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 9 juni 2020, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de akte houdende eiswijziging c.q. -vermeerdering in reconventie met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2020 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
€ 1.500
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
altijdbinnen twee weken na aanvang met de werkzaamheden diende te worden opgeleverd door [eiseres] In de overgelegde stukken is niet terug te vinden dat partijen een dergelijke voor de voldoening bepaalde termijn als bepaald in artikel 6:83 sub a BW hebben afgesproken. Verder heeft [gedaagde] ook niet nader toegelicht waarom, in het geval wel zou komen vast te staan dat een dergelijke opleveringstermijn zou zijn overeengekomen, die datum als een fatale termijn moest worden beschouwd. Nu zijn stelling is dat hij [eiseres] keer op keer heeft verzocht om de klussen, die [eiseres] volgens hem niet en niet goed zou hebben afgerond, alsnog af te ronden en om de veroorzaakte schade te herstellen, was correcte nakoming dus ook na de (gestelde) overeengekomen termijn nog mogelijk. Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat er onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld door [gedaagde] waaruit zou kunnen volgen dat, voor zover tussen partijen de afspraak bestond dat altijd binnen twee weken diende te worden opgeleverd, [eiseres] dit als een "harde termijn" heeft moeten opvatten (in de betekenis van fatale termijn als hiervoor bedoeld). Dit betekent dat het voor het intreden van verzuim een schriftelijke aanmaning is vereist, waarin [eiseres] een redelijke termijn voor de nakoming werd gesteld, en dat nakoming binnen deze termijn uitbleef.
- explootkosten € 91,46
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde