ECLI:NL:RBAMS:2020:4552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
RK 20/2386 en 20/2387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op verzoek ex artikel 533 en 530 Sv in verband met voorlopige hechtenis

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 19 augustus 2020, zijn verzoeken tot schadevergoeding op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behandeld. Verzoeker, geboren in 2001, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 24.160,- wegens de schade die hij zou hebben geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft op 14 mei 2020 het verzoekschrift ontvangen en op 19 augustus 2020 heeft de rechtbank verzoeker, zijn raadsman mr. I. van Straalen, en de officier van justitie mr. H.A.M. Brok in openbare raadkamer gehoord. De rechtbank oordeelde dat verzoeker, gezien zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden, recht had op een schadevergoeding. De officier van justitie verklaarde zich niet te verzetten tegen de toekenning van de primair verzochte schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 25 juni 2018 was aangehouden op verdenking van verkrachting en dat zijn voorlopige hechtenis op 21 november 2018 was geschorst. Op 25 februari 2020 is verzoeker vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding van € 24.160,- passend was, gezien de omstandigheden van verzoeker en de impact van de voorlopige hechtenis. Daarnaast werd een vergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/680101-18
RK: 20/2386 en 20/2387
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. I. van Straalen, Statenlaan 26, 2582 GM Den Haag,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 14 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 19 augustus 2020 verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. H.A.M. Brok, in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van primair € 24.160,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden. Toekenning van een hogere vergoeding dan de standaardvergoeding is gerechtvaardigd omdat de vrijheidsbeneming verzoeker bijzonder, in elk geval aanzienlijk meer dan gemiddeld, heeft beschadigd. Verzoeker werd vanwege zijn bijzondere persoonlijkheid (LVB’er, feminien ogend gedrag, een vermoeden van niet erkende homoseksuele gevoelens), zijn betrokkenheid in een zedenzaak met jongens, de veronderstelde houding van zijn familie aangaande deze aspecten en een reeks aan traumatische ervaringen als vluchteling, zeer kwetsbaar geacht.
Subsidiair wordt een vergoeding verzocht van € 16.235,-, meer subsidiair in goede justitie te bepalen bedragen en meest subsidiair een bedrag van € 12.075,-.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman het verzoekschrift toegelicht, met name wat betreft het volgende onderdeel. Tijdens de beluisteren van verhoorregistraties door de verdediging is gebleken dat de politie ontlastende informatie uit die verhoren niet heeft geverbaliseerd. Dit leidde op de eerstvolgende zitting tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Volgens de raadsman heeft de officier van justitie tijdens de inhoudelijke behandeling te kennen gegeven dat de raadsman heeft gedaan wat het Openbaar Ministerie al direct had moeten doen en dat de gegenereerde informatie aanleiding was om vrijspraak te vorderen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft naar aanleiding van de uitvoerige toelichting in raadkamer en gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verzoeker verklaard zich niet te verzetten tegen het toekennen van de primair verzochte schadevergoeding.

De beoordeling

Verzoeker is op 25 juni 2018 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van verkrachting, seksueel binnendringen van dan wel ontucht met een onmachtige.
Op 28 juni 2018 is de bewaring bevolen en op 21 november 2018 is de voorlopige hechtenis geschorst.
Verzoeker is op 25 februari 2020 door de meervoudige kamer van deze rechtbank vrijgesproken.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 11 maart 2020 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van € 24.160,-. Daarbij speelt een rol dat aannemelijk is dat indien sprake zou zijn geweest van een meer volledige uitwerking van de verhoren die de raadsman later heeft beluisterd, de voorlopige hechtenis aanzienlijk korter zou hebben geduurd. Die stelling wordt ondersteund door het feit dat de voorlopige hechtenis is geschorst nadat deze informatie bekend werd alsmede dat dit kennelijk (hetgeen in raadkamer niet is weersproken) voor de officier van justitie aanleiding is geweest vrijspraak te vorderen. Daar komt bij dat het aannemelijk is dat de detentie voor verzoeker bovengemiddeld ingrijpend is geweest, gelet op zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden evenals de omstandigheid dat het geruimde tijd heeft geduurd voordat verzoeker in een hoogste LVB-zorggroep werd geplaatst.
Het voorgaande in ogenschouw genomen acht de rechtbank de gevraagde vergoeding in dit geval passend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 24.150,- (vierentwintigduizend honderdzestig euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,-(vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van G. Jenuwein, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 24.700,- (vierentwintigduizend zevenhonderdtien euro) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van [naam] , onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [nummer] .
Aldus gedaan op 19 augustus 2020
door mr. L. Dolfing, rechter.