Op 15 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 juni 2020, waarin werd meegedeeld dat de noodopvang voor haar en haar gezin per 1 augustus 2020 zou worden beëindigd. Verzoekster, die met haar echtgenoot en hun zoontje in de noodopvang verbleef, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij met haar gezin in de noodopvang kon blijven tijdens de bezwaarprocedure. De zitting vond plaats op 7 september 2020.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet deugde, omdat de grondslag en motivering niet klopten. Verweerder had ten onrechte gesteld dat verzoekster gebruik wilde maken van een terugkeerregeling naar een land van eerder verblijf. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster en haar gezin voldeden aan de criteria voor noodopvang en dat hun belang zwaarder woog dan het belang van verweerder om de opvang te beëindigen. Daarom schorste de voorzieningenrechter het bestreden besluit en stelde hij dat verzoekster en haar gezin tot de beslissing op het bezwaar gebruik konden blijven maken van de noodopvang.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.050,-, en moest verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.