ECLI:NL:RBAMS:2020:4585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
AMS 20/4172
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging noodopvang daklozen gezinnen en terugkeerregeling

Op 15 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 juni 2020, waarin werd meegedeeld dat de noodopvang voor haar en haar gezin per 1 augustus 2020 zou worden beëindigd. Verzoekster, die met haar echtgenoot en hun zoontje in de noodopvang verbleef, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij met haar gezin in de noodopvang kon blijven tijdens de bezwaarprocedure. De zitting vond plaats op 7 september 2020.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet deugde, omdat de grondslag en motivering niet klopten. Verweerder had ten onrechte gesteld dat verzoekster gebruik wilde maken van een terugkeerregeling naar een land van eerder verblijf. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster en haar gezin voldeden aan de criteria voor noodopvang en dat hun belang zwaarder woog dan het belang van verweerder om de opvang te beëindigen. Daarom schorste de voorzieningenrechter het bestreden besluit en stelde hij dat verzoekster en haar gezin tot de beslissing op het bezwaar gebruik konden blijven maken van de noodopvang.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.050,-, en moest verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4172

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2020 in de zaak tussen

[verzoeksters], verzoekster
(gemachtigde: mr. N. Rastegar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Mensing van Charante).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat de noodopvang wordt beëindigd op 1 augustus 2020.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Ze heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat zij met haar gezin in de noodopvang mag blijven gedurende de bezwaarprocedure.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was haar echtgenoot, [naam 1] , op de zitting aanwezig. Als tolk in de Arabische taal was F.F. Haloob aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoekster heeft zich in augustus 2019 met haar echtgenoot en hun zoontje (geboren in 2019) gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen (CMDG). Het gezin woonde destijds nog bij een kennis in Amsterdam. De GGD heeft verzoekster en haar man op 27 september 2019 gescreend en geconcludeerd dat zij voldoende zelfredzaam zijn. Verweerder heeft daarom in het besluit van 8 oktober 2019 besloten dat het gezin geen toegang krijgt tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het besluit op bezwaar van 18 december 2019 heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Het beroep hiertegen moet nog door deze rechtbank behandeld worden.
2.2.
In maart 2020 heeft het gezin zich opnieuw bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen gemeld. Verweerder heeft hen toen toegelaten tot de noodopvang voor gezinnen. Ze verblijven sindsdien in het [naam 2] Hotel in Osdorp.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat verzoekster vanaf 1 augustus 2020 niet meer voor noodopvang in aanmerking komt. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het besluit ook ziet op de echtgenoot van verzoekster en hun kind. In het bestreden besluit staat dat de noodopvang wordt beëindigd omdat verzoekster geen gebruik wil maken van de terugkeerregeling naar het land van voormalig verblijf. De noodopvang voor gezinnen is bedoeld voor gezinnen die dakloos zijn geworden en minimaal de afgelopen twee jaar in Nederland hebben gewoond of voor gezinnen die zijn toegelaten tot de maatschappelijke opvang en op de wachtlijst staan. Verzoekster voldoet niet aan deze criteria, aldus verweerder in het bestreden besluit.
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij nooit heeft gezegd dat zij gebruik wilde maken van een terugkeerregeling. Ze heeft een verblijfsvergunning en haar echtgenoot heeft de Nederlandse nationaliteit. Bovendien woont haar echtgenoot al sinds 2012 in Nederland en is hij vier jaar geleden naar Amsterdam verhuisd. Het bestreden besluit kan dus geen stand houden.
Beleid van verweerder
5. In verweerders beleid staat het volgende vermeld over de noodopvang voor dakloze gezinnen: [1]
“Noodopvang voor dakloze gezinnen is kortdurend voltijdverblijf voor Amsterdamse gezinnen die feitelijk acuut dak- en thuisloos zijn geworden. Deze opvang duurt maximaal drie maanden met eenmalig de mogelijkheid tot verlenging met nog eens drie maanden. Het doel van de opvang is dat betrokkenen en hun kinderen een plek hebben van waaruit zij de mogelijkheden voor een meer structurele oplossing kunnen zoeken. Het gezin dient mee te werken aan een traject dat gericht is op het opheffen van de situatie van dakloosheid en het herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.
In de noodopvang voor dakloze gezinnen wordt bij de melding, alsmede gedurende het hele verblijf, samen met de betrokkene(n) gezocht naar alternatieven om toch zelf te voorzien in onderdak, bijvoorbeeld via familie of binnen het sociale netwerk. Voor het verblijf in de noodopvang voor dakloze gezinnen geldt een aantal algemene voorwaarden. Dit houdt in dat het gezin:
 Minimaal de afgelopen twee jaar in Nederland heeft gewoond, met als meest recente woonplek Amsterdam;
 Zich inschrijft bij Woningnet en de inschrijving op tijd verlengt;
 In Woningnet wekelijks reageert op maximaal kansrijke woningen en daarbij geen voorkeur voor een bepaalde woning of buurt opgeeft;
 Gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam bereid is om te verhuizen naar een gemeente buiten Amsterdam;
 Meewerkt aan de persoonlijke begeleiding die het ontvangt in de noodopvang;
 Na ondertekening van de overeenkomst voor bemiddeling naar een passende woning, de aangeboden woning niet mag weigeren. Mocht er toch sprake zijn van een weigering dan zal per situatie bekeken moeten worden welke passende maatregelen worden getroffen, waarbij beëindiging van de voorziening een mogelijkheid is.
Als uit onderzoek blijkt dat behandeling noodzakelijk is dan is deze voorziening voorliggend en wordt iemand daar naartoe verwezen.”
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6.1.
Uit de door GGD ingevulde screeningsformulieren van 27 september 2019 en de verklaringen van de echtgenoot van verzoekster op de zitting leidt de voorzieningenrechter het volgende af. De echtgenoot van verzoekster is afkomstig uit Eritrea en is in 2012 naar Nederland gekomen. Hij heeft toen in een asielzoekerscentrum verbleven, een asielstatus gekregen en via het COA heeft hij een sociale huurwoning toegewezen gekregen. Vier jaar geleden heeft hij zijn huurwoning opgezegd en is hij naar Amsterdam gekomen en daar bij een kennis ingetrokken. Hij heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster is afkomstig uit Soedan en is in 2018 naar Nederland gekomen en bij haar echtgenoot en zijn kennis ingetrokken. In juni 2019 is hun zoon geboren. Kort daarna werd duidelijk dat de woning van de kennis zou worden gesloopt en dat verzoekster en haar gezin niet mee mochten verhuizen naar zijn nieuwe woning. De echtgenoot van verzoekster heeft een voltijd baan als schoonmaker.
6.2.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting erkend dat de grondslag en de motivering van het bestreden besluit niet kloppen. Verweerder vergt van dit gezin niet dat zij gebruik maken van een terugkeerregeling naar een land van eerder verblijf en uit de aantekeningen van de GGD blijkt ook niet dat er met verzoekster en haar gezin over terugkeer is gesproken.
6.3.
De voorzieningenrechter concludeert dat er hiermee een gebrek zit in het bestreden besluit. Dit gebrek is mogelijk in bezwaar te repareren, maar de voorzieningenrechter wil dat in dit geval niet in het nadeel van verzoekster en haar gezin laten uitvallen. Het gezin heeft nu nog onderdak en hun belang weegt zwaarder dan het belang van verweerder om de opvang te beëindigen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat uit de dossierstukken en uit wat op de zitting is besproken vooralsnog niet is gebleken dat verzoekster en haar gezin niet aan verweerders criteria voor noodopvang voor gezinnen voldoen. De echtgenoot van verzoekster woont al langer dan twee jaar in Amsterdam en heeft op de zitting verklaard dat hij in meerdere gemeenten voor een sociale huurwoning staat ingeschreven. De stelling van verweerders gemachtigde dat de noodopvang terecht wordt beëindigd, omdat het gezin zelfredzaam zou zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat een gebrek aan zelfredzaamheid geen voorwaarde is voor toelating tot de noodopvang voor gezinnen.
Conclusie
7.1.
De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit totdat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Dit betekent dat verzoekster en haar gezin tot die tijd gebruik kunnen blijven maken van de noodopvang voor gezinnen.
7.2.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Verder moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2020, p.25.