ECLI:NL:RBAMS:2020:4676

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
8652683 KK EXPL 20-425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Houding van bijen op balkon en overlast voor buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Ymere (eiseres) en een huurster (gedaagde) die bijen houdt op haar balkon. Ymere vorderde de verwijdering van de bijenkast, stellende dat de bijen overlast veroorzaken voor de buren, waaronder een bijensteek in het oog van de dochter van de benedenburen. De huurster, die sinds 2008 in de woning woont, heeft de bijenkast al vijf jaar op haar balkon staan en heeft geen eerdere klachten ontvangen van Ymere. De kantonrechter oordeelde dat de overlast die door de bijen wordt ervaren, niet zodanig is dat het rechtvaardigt dat de bijenkast verwijderd moet worden. De kantonrechter concludeerde dat het aantreffen van dode bijen op het balkon en de angst van de dochter van de benedenburen voor bijen onvoldoende zijn om de vordering van Ymere te ondersteunen. De vordering werd afgewezen en Ymere werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8652683 KK EXPL 20-425
vonnis van: 23 september 2020

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

Stichting Ymere

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.A. Sarolea

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 21 juli 2020, met producties, heeft Ymere een voorziening gevorderd. Beide partijen hebben vervolgens, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, producties in het geding gebracht.
Ter terechtzitting van 15 september 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor Ymere is ter zitting verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Ook was van de zijde van Ymere aanwezig [naam 2] , de benedenbuurvrouw van [gedaagde] . [gedaagde] is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden. Na verder debat is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. In dit geding wordt uitgegaan van het volgende.
1.1.
[gedaagde] huurt – sinds 2008 als enige huurder – van Ymere de woning aan het adres [adres] . De woning is gelegen in een complex met andere (sociale) huurwoningen en beschikt over een balkon, van waaruit de huurder uitzicht heeft op de (gemeenschappelijke) binnentuin. De woning van [gedaagde] is gelegen op de tweede verdieping; op de eerste verdieping onder haar en op de begane grond zijn eveneens woningen die door Ymere verhuurd worden. De woning op de eerste verdieping heeft net als [gedaagde] een balkon. De woning op de begane grond heeft een tuin.
1.2.
In artikel 3.9 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden is bepaald dat de huurder geen overlast aan omwonenden zal veroorzaken en dat Ymere daarom beperkingen kan stellen aan het houden van huisdieren.
1.3.
[gedaagde] houdt bijen in een bijenkast op haar balkon. Aanvankelijk had zij twee bijenkasten, een grote en een kleine. [gedaagde] heeft de kleine bijenkast op enig moment verwijderd.
1.4.
Op 19 mei 2020 heeft Ymere een telefonische klacht ontvangen van de onderbuurman (van de eerste verdieping) van [gedaagde] . In het interne register van Ymere is deze klacht als volgt genoteerd:
“Meneer heeft overlast van de buurvrouw van nr. [huisnummer] . Ze heeft een bijenkorf op haar balkon. De balkons zijn klein en dicht op elkaar. Ze rookt de bijen uit (oid) dan vallen de dode bijen (+/- 30 stuks) elke dag op meneer zijn balkon. Meneer is ook allergisch voor de bijensteek. En vandaag is zijn dochter van 2 gestoken in haar oog. Meneer heeft de buurvrouw al diverse keren aangesproken, maar het helpt niet. De bijen vallen ook mensen aan als ze in de binnentuin lopen.”
1.5.
De benedenbuurvrouw van [gedaagde] is op 19 mei 2020 met haar dochter naar de huisarts gegaan. De huisarts heeft daarover het volgende genoteerd:
S: een uur geleden een bij in rechter oogje gekregen, moeder weet niet of zij ook gestoken is. Niet benauwd, rondom het oog is het rood en licht gezwollen. Lijkt goed te zien, heeft niet geklaagd over verminderd zicht. Vader is allergisch voor bijen.
O: vrolijk meisje, oog rechts ooglid boven en onder is rood, minimaal gezwollen. Geen roodheid cornea.
E: Beet/steek insect
P: tavegyl 0.5 mg 1 dd (volgens kinderformularium, bij 15 kg) iom oogheelkunde OLVG oost: koelen, retour bij roodheid cornea of indien oog niet meer kan openen. Retour bij benauwdheid.
1.6.
Bij brieven van 25 mei 2020, 8 juni 2020 en 23 juni 2020 heeft (de gemachtigde van) Ymere [gedaagde] gesommeerd om haar bijenkasten op het balkon te verwijderen, omdat [gedaagde] door de bijenkasten overlast veroorzaakt jegens haar buren. [gedaagde] heeft aan deze sommaties geen gehoor gegeven.

Vordering

2. Ymere vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde] om de bijenkast op het balkon van de door haar gehuurde woning binnen één week na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. Ymere stelt daartoe dat [gedaagde] door het houden van bijen op haar balkon aantoonbaar overlast veroorzaakt voor haar buren, zelfs zo zeer dat de dochter van de onderburen in haar oog gestoken is door een bij en nu angstig voor bijen en niet meer met haar speelgoed in de binnentuin wil spelen. Dit is in strijd met de wet en met de huurovereenkomst. [gedaagde] dient haar bijenkast daarom te verwijderen, aldus Ymere.

Verweer

4. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Op haar verweer zal hieronder, voor zover voor de beoordeling relevant, nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Ymere in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
6. Ymere legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake [gedaagde] overlast veroorzaakt jegens haar buren en dat Ymere daarom op grond van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden beperkingen aan het houden van huisdieren – in dit geval: bijen – kan opleggen.
7. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dergelijke overlast dient voorop te worden gesteld dat de bijenkast al vijf jaar op het balkon van [gedaagde] staat. Ymere heeft [gedaagde] niet eerder tot het verwijderen van de bijenkast gesommeerd. Of dat was omdat zij niet van de bijenkast op de hoogte was of omdat zij geen klachten over de bijen ontving, is ter zitting niet duidelijk geworden. Maar vast staat wel dát er tot 19 mei 2020 geen klachten over de bijen van [gedaagde] bij Ymere zijn binnengekomen. Ook daarna zijn er geen klachten over de bijen binnengekomen (anders dan een nadere uitwerking van de klacht van de benedenburen).
8. Ymere baseert haar stelling dat sprake is van overlast door de bijen van [gedaagde] dus alleen op de overlast die de benedenburen van de bijen ervaren. De overlast bestaat blijkens de op 19 mei 2020 ingediende klacht (zie 1.4), en de toelichting van Ymere ter zitting, uit:
* het aantreffen van dode bijen op het balkon;
* de bijensteek in het oog van de dochter van de benedenburen,
* de bijenallergie van de benedenbuurman;
* de angst voor bijen bij de dochter van benedenburen (die is aangewakkerd door de steek in haar oog).
9. Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter kwalificeert het aantreffen van dode bijen op het balkon – ook ervan uitgaande dat deze bijen inderdaad zo zijn aangetroffen en afkomstig zijn van [gedaagde] , hetgeen door [gedaagde] nadrukkelijk is betwist – niet als overlast in de zin van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden, die het opleggen van beperkingen rechtvaardigt. Het aantreffen en wegvegen van dode bijen is hooguit een lichte vorm van hinder, die door de benedenburen gedoogd moet worden. Dat daardoor hun rustig woongenot verstoord wordt, valt naar voorlopig oordeel van de kantonrechter niet in te zien.
10. Dat de dochter van de benedenburen in haar oog is gestoken
door een bij(van [gedaagde] , zoals de benedenburen kennelijk veronderstellen) is door Ymere wel gesteld, maar door [gedaagde] betwist. De kantonrechter stelt vast dat de informatie over het consult bij de huisarts (zie 1.5) hierover niet concludent is. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van een bijensteek – in of rond het oog – is immers niet door de arts vastgesteld. Ook dit argument kan daarom naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet bijdragen aan het oordeel dat sprake is van zodanige overlast van de bijenkast dat deze verwijderd moet worden.
11. Voorts heeft Ymere wel gesteld, maar niet met stukken aangetoond dat de benedenbuurman daadwerkelijk allergisch is voor bijen. Het enkele feit dat hij naar eigen zeggen bij een eerdere steek in het buitenland een heftige zwelling ondervond op de plaats waar hij was gestoken, is daarvoor onvoldoende. Het had op de weg van Ymere gelegen om ter onderbouwing van deze stelling bijvoorbeeld een verklaring van een arts over te leggen waarin deze bevestigt dat de benedenbuurman allergisch is voor bijen en bij een volgende bijensteek gevaar zou kunnen lopen. Nu Ymere dit heeft nagelaten, is deze enkele stelling niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van overlast die maakt dat de bijenkast van [gedaagde] weg moet.
12. Dat de dochter van de benedenburen angstig is voor bijen, neemt de kantonrechter zonder meer aan, de foto’s van het spelende meisje die [gedaagde] heeft overgelegd ten spijt. Echter, met het treffen van een voorziening als verzocht – het verwijderen van de bijenkast – zal die angst vermoedelijk niet worden weggenomen. De moeder van het meisje heeft ter zitting immers bevestigd dat haar dochter ook bang is voor wespen en vliegen, omdat zij ze aanziet voor bijen. Bovendien kunnen er, ook als de bijenkast van [gedaagde] wordt verwijderd, andere bijen in de buurt van de woning van de benedenburen rondvliegen.
13. Tegenover de overlast die de benedenburen stellen te ondervinden van de bijenkast, heeft [gedaagde] vijftien verklaringen overgelegd van (voormalige) buren en omwonenden die juist verklaren geen last te ondervinden of hebben ondervonden van de bijen, of zelfs blij zijn met het feit dat [gedaagde] bijen houdt.
14. Gelet op het al het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat Ymere niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op dit moment sprake is van zodanige overlast als gevolg van de bijenkast van [gedaagde] , dat [gedaagde] deze bijenkast thans, vooruitlopend op het oordeel in een bodemprocedure, bij wijze van ordemaatregel moet verwijderen.
15. Voor zover Ymere aan haar vordering ook ten grondslag legt dat het meer in het algemeen niet wenselijk is dat een bijenkast op een balkon in een wooncomplex (in de stad) gehouden wordt, zoals zij ook nog heeft gesuggereerd, is dat door [gedaagde] gemotiveerd weersproken aan de hand van verklaringen van imkers en andere deskundigen op het gebied van bijen. Ook dit (niet bijzonder uitgewerkte) argument van Ymere vormt dus geen aanleiding om in dit kort geding, vooruitlopend op een bodemprocedure, de gevraagde voorziening te treffen.
16. De conclusie uit al het voorgaande is dat de vordering van Ymere wordt afgewezen.
17. Ymere wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Ymere in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op € 480,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.