ECLI:NL:RBAMS:2020:4684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv inzake WAO-uitkering

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, woonachtig in Thailand, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had op 13 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten met betrekking tot zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 9 maart 1999 een WAO-uitkering ontvangt, die op 25 mei 2009 is herzien. De eiser heeft in de loop der jaren regelmatig meldingen gedaan van toegenomen klachten, waaronder een melding op 21 maart 2019.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van het Uwv van 31 oktober 2019, waarin het Uwv aangaf dat het geprobeerd zou worden binnen twee weken te beslissen, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het beroep van de eiser tegen het niet tijdig beslissen prematuur is, omdat het Uwv binnen de vereiste termijn op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van een dwangsom of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Thailand), eiser (hierna: [eiser] )

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het Uwv)
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

Op 13 november 2019 heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten ten aanzien van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. [eiser] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Sinds 9 maart 1999 ontvangt [eiser] een uitkering op grond van de WAO. Het Uwv heeft deze uitkering op 25 mei 2009 herzien en [eiser] gewijzigd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
2. [eiser] heeft in de loop der jaren regelmatig meldingen gedaan van toegenomen klachten. Ook op 21 maart 2019 heeft [eiser] met een formulier “Wijzigingen doorgeven – Buitenland” zo’n melding gedaan.
3. Op 15 april 2019 heeft het Uwv aan [eiser] een ontvangstbevestiging gestuurd.
4. Op 16 augustus 2019 (de rechtbank begrijpt: 16 oktober 2019) heeft [eiser] het formulier “Melding te late beslissing Uwv” ingevuld en aan het Uwv gestuurd. Hierop heeft [eiser] geschreven:

Melding wijzigingen doorgeven en brief van 21 maart 2019 in verband met verslechterde gezondheid. Dit is bevestigd per brief van 15 april 2019, waarin het ter kennisgeving wordt aangenomen. Dat is echter geen beslissing.
Het Uwv is daarbij nog twee weken de tijd gegeven om alsnog een beslissing te nemen.
5. Op 31 oktober 2019 heeft het Uwv aan [eiser] geschreven dat de “Melding te late beslissing Uwv” op 24 oktober 2019 is ontvangen en dat geprobeerd wordt binnen twee weken te beslissen.
6. Het Uwv heeft eveneens op 31 oktober 2019 een brief aan [eiser] gestuurd, waarin onder meer is geschreven:

U ontvangt een WAO-uitkering in verband met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Op 21 maart 2019 heeft u aangegeven dat uw gezondheid per dezelfde datum slechter is geworden. In deze brief vindt u informatie over onze beslissing over uw uitkering.Beslissing op uw aanvraagBij toename van uw oorspronkelijke gezondheidsproblemen kunt u om herziening van de mate van uw arbeidsongeschiktheid vragen als u die problemen 104 weken heeft. Dit is bij u niet het geval. Uw WAO-uitkering verandert niet.
In de brief is verder een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
7. Op 13 november 2019 heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv. [eiser] heeft op 13 november 2019 voorts bezwaar gemaakt tegen de brief van het Uwv van 31 oktober 2019 voor zover geoordeeld wordt dat het Uwv niet nog een beslissing op de aanvraag van 21 maart 2019 moet nemen. De processtukken zijn nagenoeg gelijkluidend.
8. Op 22 november 2019 heeft het Uwv de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
9. [eiser] voert in beroep aan dat de brief van 31 oktober 2019 geen (rechtsgeldige) beschikking is en niet voldoet aan de eisen van de wet dwangsom. [eiser] heeft de rechtbank verzocht om binnen acht weken uitspraak te doen. Het niet doen van een uitspraak binnen deze termijn is volgens [eiser] een schending van de artikelen 6 en 13 van het EVRM. Met het houden van een zitting wordt de overheid bevoordeeld, wat in strijd is met een eerlijk proces. [eiser] verzoekt te bepalen dat het Uwv een dwangsom heeft verbeurd en zal verbeuren.
10. De rechtbank stelt vast dat het in deze procedure, die door [eiser] is ingeleid met een beroep niet tijdig beslissen door het Uwv op zijn aanvraag van 21 maart 2019, gaat om de vraag of de brief van het Uwv van 31 oktober 2019 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank dient die vraag bevestigend te worden beantwoord aangezien sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zoals in de wet is gedefinieerd. Met de brief van 31 oktober 2019 heeft het Uwv een beslissing genomen naar aanleiding van de melding toegenomen klachten van [eiser] van 21 maart 2019. Indien [eiser] het met dit besluit niet eens is, kan hij daartegen bezwaar maken, zoals hij ook heeft gedaan.
11. De vraag of het Uwv tijdig heeft beslist op de aanvraag van [eiser] dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens bevestigend te worden beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat als voorwaarde voor het mogen instellen van beroep bij de rechter op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is vereist dat de belanghebbende het bestuursorgaan eerst schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is en sedertdien twee weken verstreken zijn. Met de “Melding te late beslissing Uwv” van 16 oktober 2019, die het Uwv, onbetwist, op 24 oktober 2019 heeft ontvangen, kan [eiser] weliswaar geacht worden het Uwv in gebreke te hebben gesteld, maar het Uwv heeft op 31 oktober 2019 beslist op de aanvraag en dat is binnen de twee wekentermijn. Dit betekent dat het beroep niet tijdig beslissen prematuur (voortijdig) is ingesteld en dat dit beroep niet-ontvankelijk is. Voor de vergoeding van een dwangsom is bij deze stand van zaken geen aanleiding. Nu [eiser] tegen het besluit van 31 oktober 2019 ook bezwaar heeft gemaakt, zal verweerder op dit bezwaar nog een beslissing moeten nemen.
12. Met betrekking tot de klachten van [eiser] over de behandeltermijnen door de rechtbank wordt overwogen dat bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit de rechtbank op grond van artikel 8:55b van de Awb in beginsel buiten zitting binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak doet. De rechter kan evenwel een onderzoek ter zitting nodig achten. In dat geval doet de rechter met toepassing van artikel 8:52 van de Awb (zo mogelijk) binnen 13 weken uitspraak. Nu de rechtbank binnen 13 weken uitspraak doet, kan niet worden geoordeeld dat [eiser] door deze gang van zaken is benadeeld.
13. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van
mr.N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Raad worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.