ECLI:NL:RBAMS:2020:4807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
13/142348-20 (zaak A), 13/246343-19 (zaak B) en 13/204386-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van bierkratten met oplegging van ISD-maatregel

Op 18 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van bierkratten van Albert Heijn. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 27 mei 2020, waarbij de verdachte twee kratten bier heeft weggenomen, en de tweede op 13 oktober 2019, waarbij hij een krat bier heeft gestolen. Tijdens de zitting op 4 september 2020 heeft de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Sietsma, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden die de diefstallen bevestigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, wat strafbaar is volgens de wet. De verdachte is eerder veroordeeld en heeft een delictpatroon, wat heeft geleid tot de eis van de officier van justitie voor een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de problematiek van de verdachte, waaronder een schizofrenie- en psychose spectrum stoornis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen en om de kans op recidive te verkleinen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, gezien de op te leggen maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/142348-20 (zaak A), 13/246343-19 (zaak B) en 13/204386-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 18 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1], [plaats 1],
gedetineerd in “P.I. [plaats 2], locatie [locatie]”.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Sietsma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A: diefstal van één of meerdere bierkrat(ten) van Albert Heijn op 27 mei 2020;
Zaak B: diefstal van een krat bier van Albert Heijn op 13 oktober 2019.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van de hem verweten feiten moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de kratten uit de emballageruimte had gepakt met het doel deze vervolgens bij het emballageapparaat in te leveren ter verkrijging van een emballagebon. Deze bon wilde hij bij de kassa verzilveren. Er is daarom mogelijk sprake van oplichting of bedrog, maar niet van diefstal.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstallen (zaken A en B) heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van zaak A:
De kwaliteitsmedewerker bij Albert Heijn gevestigd op het adres [adres 3] in Amsterdam heeft verklaard dat op 27 mei 2020 rond 13:50 uur een man het magazijn inliep en het magazijn vervolgens verliet met twee kratten vol met lege flessen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van een andere werknemer van Albert Heijn die datzelfde heeft waargenomen en het relaas van het uitkijken van camerabeelden. Verdachte is vervolgens op heterdaad door het winkelpersoneel aangehouden.
Ten aanzien van zaak B:
De teamleider van Albert Heijn, vestiging [adres 2] te Amsterdam heeft op 13 oktober 2019 rond 20:30 uur gezien dat een man bij de emballage het magazijn in liep. Vervolgens kwam de man met een Heineken kratje naar buiten. Het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden ondersteunt die verklaring. Daaruit leidt de rechtbank af dat omstreeks 20:36 uur een persoon het emballagehok binnen ging, een kratje Heineken pakte en daarmee de winkel in liep. Het blijkt verdachte te zijn die vervolgens door winkelpersoneel wordt vastgepakt en op heterdaad wordt aangehouden.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte op 27 mei 2020 twee kratten bier en op 13 oktober 2019 één krat bier heeft weggenomen uit de emballageruimtes van de betreffende vestigingen van Albert Heijn. Het verweer van de raadsman wordt verworpen, aangezien sprake was van een voltooide diefstal op het moment dat verdachte de kratten uit het magazijn pakte en ze mee de winkel in nam, waarmee de bierkratten aan de beschikkingsmacht van de winkelbedrijven werden onttrokken en verdachte ze toeëigende.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 27 mei 2020 te Amsterdam bierkratten toebehorende aan winkelketen Albert Heijn, filiaal [adres 3], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B:
op 13 oktober 2019 te Amsterdam een krat bier toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, verzoekt hij om verdachte niet de ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel is niet het meest passende kader voor verdachte. Vastgesteld is dat verdachte een stoornis heeft die leidt tot ernstig nadeel waar hij zorg voor nodig heeft. Gelet daarop ligt een zorgmachtiging meer voor de hand. In het geval de rechtbank oplegging van een ISD-maatregel overweegt, dient de zaak te worden aangehouden om eerst de mogelijkheid van een zorgmachtiging te verkennen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen. Dat zijn hinderlijke feiten waardoor schade ontstaat en overlast wordt veroorzaakt bij de gedupeerde winkelbedrijven. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft met zijn handelen getoond dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van S. Frehe, psychiater, van 10 juni 2020 in het kader van het ISD-trajectconsult. Hieruit volgt – kort gezegd – dat bij verdachte sprake is van een schizofrenie- en psychose spectrum stoornis en een lichte verstandelijke beperking en daarnaast lichamelijke verwaarlozing. Of er samenhang is tussen de stoornis en delictgedrag is onduidelijk. Een korte klinische opname zonder zorgmachtiging en zonder goede coördinatie tussen de betrokken instellingen is niet zinvol. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een ISD-maatregel.
Uit het reclasseringsrapport van 25 augustus 2020, opgemaakt door mevrouw A. Taument, volgt – kort weergegeven en voor zover relevant – het volgende. Er is sprake van een delictpatroon. Verdachte staat geregistreerd als zeer actieve veelpleger. De persoonlijke omstandigheden zijn vrijwel allemaal instabiel en/of risicoverhogend van aard. De laatste twee jaren hebben er een verergering van zijn psychisch functioneren en een forse achteruitgang in zijn cognitief functioneren plaatsgevonden, hetgeen ook van invloed lijkt op zijn toegenomen delictgedrag. Bij verdachte is een verstandelijke beperking vastgesteld en er lijkt ook sprake te zijn van een schizofrene ontwikkeling die gepaard gaat met somatische klachten. Daarnaast is sprake van ernstige lichamelijke verwaarlozing. Geen van de ingezette trajecten om verdachte naar passende en adequate zorg en hulpverlening toe te leiden, heeft enige soelaas of concrete uitkomst geboden. Verdachte heeft een zorgmijdende houding, onttrekt zich aan afspraken en is medicatie-ontrouw. Hij heeft een totaal gebrek aan zelfinzicht en probleembesef waardoor zijn persoonlijke omstandigheden zullen verergeren en daarmee de kans op recidive in stand wordt gehouden. Er zullen interventies moeten plaatsvinden op alle leefgebieden om de hoge kans op recidive te verkleinen. De inschatting van de reclassering is dat een langdurig kader waarbij er meer sprake is van drang en intensiteit het benodigde resultaat zal opleveren. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Daarom is het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De invulling van de maatregel zal in de eerste fase met name zijn gericht op diagnostiek door de inrichtingspsycholoog. Vanuit een individueel traject zal worden geprobeerd om de motivatie van verdachte voor begeleiding en behandeling te vergroten. Vervolgens zal een zo sluitend mogelijk begeleidingsplan worden opgesteld voor de extramurale fase.
De rechtbank heeft mevrouw A. Taument op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft het advies om verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, bevestigd. Gezien het kader wat in de ISD-richting kan worden geboden en gelet op de problematiek van verdachte, voorziet oplegging van de maatregel het beste in wat verdachte nodig heeft. Er is met name onderzocht welk forensisch dwang- en drangkader passend is en daarbij is minder gekeken naar of een zorgmachtiging aan de orde zou kunnen zijn. De problematiek van verdachte kan beter beheerst worden binnen een strak forensisch kader, ook gezien het gegeven dat verdachte zich niet houdt aan afspraken. Bovendien is er binnen de ISD-maatregel meer tijd om te zoeken naar een passende woonvorm die blijvend is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 4 augustus 2020 blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 27 mei 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het laatst gepleegde en in dit vonnis bewezen verklaarde feit van 27 mei 2020 is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit het voorgaande, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad van verdachte blijkt eveneens dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank heeft, gelet op de problematiek van verdachte die in de rapportages wordt beschreven en de indruk die verdachte op de zitting heeft gemaakt, overwogen of een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg een reëel alternatief zou kunnen zijn voor oplegging van een ISD-maatregel. Echter, gezien het reclasseringsadvies van 25 augustus 2020 en de toelichting van de deskundige daarop, oordeelt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel op dit moment het meest wenselijk en ook noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Daarbij speelt mee dat eerdere straffen en hulpverleningstrajecten daar vooralsnog geen verandering in teweeg hebben kunnen brengen en verdachte zorgmijdend is en zijn afspraken niet nakomt. Binnen de ISD-maatregel kan hierin een doorbraak worden bewerkstelligd, omdat binnen de maatregel geprobeerd wordt een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte, zodat hij, na afloop van de maatregel, hopelijk delictvrij kan blijven. De veiligheid van personen of goederen eist bovendien het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om aanhouding van de zaak af.
De rechtbank vindt het belangrijk dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De maatschappij dient optimaal te worden beschermd, de recidive van verdachte moet worden beëindigd en er moet worden bijgedragen aan beheersing van de problematiek van verdachte. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Gelet op de problematiek en kwetsbaarheid van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om zes maanden na het onherroepelijk worden van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 13/204386-19 afwijzen gelet op de op te leggen maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maanden na het onherroepelijk worden van de ISD-maatregelde rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/204386-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en S. Djebali rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2020.
[...]
[...]