Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud verzoekschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
af.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 een verzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die een gevangenisstraf van 6,5 jaar uitzit. Het verzoek was gericht op het kwijtschelden of verminderen van een betalingsverplichting van € 807.587,61 die aan hem was opgelegd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). De verzoeker, die geen inkomen of bezittingen heeft, stelde dat hij niet in staat was om aan deze betalingsverplichting te voldoen. Tijdens de zitting werd de verzoeker bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, en de officier van justitie, mr. F.R. Bons, was ook aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in detentie verblijft en dat hij geen financiële middelen heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. De officier van justitie voerde echter aan dat er nog steeds sprake is van een kennelijke verdiencapaciteit en dat de verzoeker na zijn detentie in staat zou zijn om te werken en de betalingsverplichting na te komen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er geen sprake is van betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek tot kwijtschelding van de betalingsverplichting afgewezen, omdat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een aanpassing van het bedrag. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open voor de verzoeker.