Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud verzoekschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
niet-ontvankelijkin zijn verzoekschrift.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker die een gevangenisstraf van 6,5 jaar uitzit. Het verzoekschrift, dat op 10 juli 2020 ter griffie is ontvangen, strekt tot kwijtschelding van een schadevergoeding van € 224.895,17 die de verzoeker moet betalen. De verzoeker heeft aangegeven dat hij niet in staat is om dit bedrag te betalen, mede omdat hij gedetineerd is en de schadevergoedingsmaatregel die hem is opgelegd, hem in een moeilijke financiële situatie plaatst. De raadsman van de verzoeker heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de verzoeker gegijzeld is door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) omdat hij de schadevergoeding niet kan voldoen. De raadsman heeft ook betoogd dat de schadevergoedingsmaatregel verdisconteerd is in de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de kwijtschelding van het bedrag en heeft aangevoerd dat het verzoek niet onder de juiste rechtsgang valt. De officier van justitie heeft gesteld dat het gaat om een civiel geschil en dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld dat het verzoek niet onder artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering valt, omdat dit artikel alleen van toepassing is op vorderingen van het Openbaar Ministerie of op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of benadeelde derde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoekschrift.
De beslissing is gegeven door rechter C.M. Degenaar en is op 13 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor de verzoeker geen rechtsmiddel open.