Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in 2015 goederen in beslag had laten nemen. Het klaagschrift, dat op 2 maart 2020 ter griffie werd ontvangen, strekt tot teruggave van een geldbedrag van € 25.825, een bromfiets van het merk Piaggio, een koptelefoon van het merk Bose en een rugtas van het merk Louis Vuitton. Klager, die in het verleden veroordeeld is voor wapenbezit, stelt dat er geen strafvorderlijk belang is om de inbeslagname voort te zetten. De raadsman van klager heeft betoogd dat klager niet heeft afstand gedaan van de goederen en dat zijn belang om over deze goederen te beschikken zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang.
Het Openbaar Ministerie heeft zich echter verzet tegen de teruggave, stellende dat er een ontnemingsvordering tegen klager loopt en dat de goederen dienen ter waarborging van een mogelijke verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de goederen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de strafrechter in een toekomstige ontnemingszaak aan klager de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank heeft daarom het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de in beslag genomen goederen niet aan klager worden teruggegeven. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.