ECLI:NL:RBAMS:2020:4849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
8227847 CV EXPL 19-26013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor renovatiewerkzaamheden met geschil over betalingsverplichtingen en schadeclaims

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van twee facturen van in totaal € 9.850,10 voor renovatiewerkzaamheden die zij had uitgevoerd in opdracht van de gedaagde vennootschap onder firma. De gedaagde stelde dat er tekortkomingen waren in de werkzaamheden, wat hen zou ontslaan van hun betalingsverplichting. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet was ontslagen van zijn betalingsverplichting, ondanks de gestelde tekortkomingen. De kantonrechter wees de vordering in conventie toe en wees de vordering in reconventie van de gedaagde af, die onder andere schadevergoeding eiste voor huurderving en herstelkosten van een lekkage. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de eiseres recht had op betaling van de facturen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer en rolnummer: 8227847 / CV EXPL 19-26013
uitspraak: 25 september 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
procederende bij [betrokkene eiseres] ,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
2.
[gedaagde sub 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde sub 3] B.V.,
allen wonende te / gevestigd te [woon-vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
procederende bij [gedaagde sub 2] .
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 2] (in mannelijk enkelvoud).
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 december 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie,
  • het tussenvonnis van 31 januari 2020, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • conclusie van antwoord in reconventie.
Op 24 augustus 2020 heeft de bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Namens [eiseres] is verschenen [betrokkene eiseres] (hierna: [betrokkene eiseres] ), [functie] . Namens [gedaagde sub 2] is verschenen [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ), medevennoot van [gedaagde sub 1] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De zittingsaantekeningen van de bijeenkomst van partijen zijn in het dossier gevoegd. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
Van februari 2019 tot en met mei 2019 heeft [eiseres] in opdracht van [gedaagde sub 1] renovatiewerkzaamheden uitgevoerd aan het appartement aan de [adres] (hierna: het appartement). [gedaagde sub 1] is een vennootschap onder firma waarvan [gedaagden] en [gedaagde sub 3] de vennoten zijn.
1.2.
In verband met verrichte werkzaamheden en kosten van materiaal heeft [eiseres] op 23 mei 2019 een factuur van € 4.806,71 (hierna: de eerste factuur) aan [gedaagde sub 1] gestuurd. Betaling van de eerste factuur is uitgebleven.
1.3.
Op 31 mei 2019 heeft [betrokkene eiseres] via een WhatsApp-bericht aan [gedaagden] verzocht om de eerste factuur te betalen. [gedaagden] heeft via een WhatsApp-bericht als volgt geantwoord, voor zover van belang: “Je openstaande factuur komt eraan maar ik heb een beetje achterstand met betalen door het uitblijven van wat betalingen.”
1.4.
In verband met verrichte werkzaamheden en kosten van materiaal heeft [eiseres] op 25 juni 2019 een factuur van € 5.043,39 (hierna: de tweede factuur) aan [gedaagde sub 1] gestuurd. Betaling van de tweede factuur is eveneens uitgebleven.
1.5.
Op 26 juli 2019 heeft [betrokkene eiseres] per e-mail een herinnering aan [gedaagden] verstuurd met betrekking tot de tweede factuur. [gedaagden] heeft per e-mail hierop als volgt geantwoord: “Ik verwacht deze nota volgende week te kunnen voldoen”.
1.6.
Op 6 augustus 2019 heeft [betrokkene eiseres] een tweetal email-berichten aan [gedaagden] toegestuurd, met daarin een aanmaning om de facturen te betalen. [gedaagden] heeft per e-mail van dezelfde datum geantwoord, voor zover van belang: “Momenteel ben ik financieel niet in de gelegenheid om je factuur te voldoen. Ik wacht zelf nog op een aantal betalingen maar zoals je weet is het met de bouwvak altijd erg rommelig. Wellicht is het een idee om een betalingsregeling overeen te komen.”
1.7.
Op 12 september 2019 heeft [gedaagden] per e-mail het volgende geschreven aan [betrokkene eiseres] .
In verband met privacy-redenen is de afbeelding verwijderd.
1.8.
Op 17 september 2019 heeft [betrokkene eiseres] namens [eiseres] inhoudelijk gereageerd op de e-mail van [gedaagden] van 12 september 2019.
1.9.
Op 24 september 2019 en op 2 oktober 2019 heeft het incassobureau E-Legal in opdracht van [eiseres] [gedaagde sub 1] gesommeerd om tot betaling van de twee facturen over te gaan. Betaling heeft niet plaatsgevonden.

2.Vordering en verweer

In conventie
2.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde sub 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 9.850,10 aan hoofdsom;
b. € 355,39 aan rente, berekend tot de dag der dagvaarding;
c. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d. € 867,51 aan buitengerechtelijke incassokosten;
e. de proceskosten.
2.2.
[eiseres] stelt - kort weergegeven - dat [gedaagde sub 1] in verzuim is met de betaling van een tweetal facturen voor door [eiseres] in opdracht van [gedaagde sub 1] verrichte renovatiewerkzaamheden.
2.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer tegen de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
In reconventie
2.5.
[gedaagde sub 2] vordert dat [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 8.340,-;
b. € 350,- aan wettelijke rente berekend tot 17 januari 2020;
c. de wettelijke rente over € 8.340,- vanaf 17 januari 2020;
d. € 695,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
e. de proceskosten.
2.6.
[gedaagde sub 2] stelt - kort weergegeven - dat [eiseres] een bedrag van € 8.340,- in hoofdsom moet betalen, bestaande uit:
a. creditering van € 2.240,- in verband met onjuist gehanteerd uurtarief;
b. € 5.000,- aan huurderving als gevolg van een te late oplevering van het appartement;
c. € 1.100,- aan schade als gevolg van een door [eiseres] veroorzaakte lekkage tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden.
2.7.
[eiseres] voert verweer tegen de vordering.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

In conventie
3.1.
Partijen hebben een mondelinge overeenkomst gesloten waarbij [eiseres] zich heeft verplicht in opdracht van [gedaagde sub 1] werkzaamheden uit te voeren en waarbij [gedaagde sub 1] zich heeft verplicht om voor die werkzaamheden te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat de op de facturen vermelde werkzaamheden door [eiseres] zijn verricht en dat in elk geval de op de facturen vermelde kosten van het materiaal moeten worden betaald. Partijen verschillen echter van mening over het uurtarief dat is gerekend voor de verrichte werkzaamheden.
3.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [betrokkene eiseres] op vrijdag 29 maart 2019 met [gedaagden] heeft afgesproken dat [eiseres] voor de vervolgwerkzaamheden als elektricien, loodgieter en timmerman een toeslag van € 17,50 per uur mocht rekenen bovenop het tussen partijen geldende uurtarief van € 20,- voor eerder uitgevoerde sloopwerkzaamheden in het appartement. Dat dit is afgesproken, blijkt volgens [eiseres] ook uit de tussen partijen gevoerde communicatie via WhatsApp. [gedaagde sub 2] heeft daartegen aangevoerd dat [eiseres] zonder overleg of akkoord een toeslag van € 17,50 per uur heeft gerekend bovenop het tussen partijen afgesproken uurtarief van € 20,-.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 2] de gemotiveerde stelling van [eiseres] over het afgesproken uurtarief van € 37,50 onvoldoende heeft betwist. Daarbij is mede van belang dat in de feitelijke gang van zaken bevestiging is te vinden voor een afgesproken uurtarief van € 37,50. Zo heeft [betrokkene eiseres] op 30 maart 2019 via WhatsApp een Excel-bestand aan [gedaagden] gestuurd, met daarin een specificatie van de vanaf 14 februari 2019 verrichte werkzaamheden. [betrokkene eiseres] schrijft daarbij: “Ik heb een tarief van 17,50 in een aparte kolom gezet. Dat houdt het wel overzichtelijk. Ik hoor wel als je ergens vragen over hebt”. [gedaagde sub 2] heeft hierop gereageerd met “ja ik zie het”. Uit het Excel-bestand blijkt dat het tarief van € 17,50 in de aparte kolom een toeslag is bovenop het basisuurtarief van € 20,-. [eiseres] heeft het uurtarief van € 37,50 vervolgens voor bepaalde werkzaamheden ook gehanteerd en gefactureerd aan [gedaagde sub 2] Niet gebleken is dat [gedaagde sub 2] opmerkingen heeft gemaakt over het door [eiseres] gehanteerde uurtarief van € 37,50, terwijl dat wel voor de hand had gelegen indien dat tarief niet zou zijn afgesproken. In plaats daarvan heeft [gedaagden] juist betalingstoezeggingen gedaan. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de conclusie dat als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] een tarief van € 37,50 voor de renovatiewerkzaamheden zijn overeengekomen.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat de twee door [eiseres] verstuurde facturen volledig door [gedaagde sub 1] moeten worden betaald. Voor zover [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat het werk niet goed is uitgevoerd door [eiseres] en dat [gedaagde sub 2] daardoor schade heeft geleden (zoals weergegeven in zijn brief van 12 september 2019, zie 1.8), ontslaat dit [gedaagde sub 1] niet van zijn betalingsverplichting. Dat zou alleen anders kunnen zijn als [gedaagde sub 1] bijvoorbeeld zijn betalingsverplichting heeft opgeschort of de overeenkomst heeft ontbonden, maar gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd.
3.5.
Als vennoten van [gedaagde sub 1] zijn ook [gedaagden] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk voor de door [gedaagde sub 1] aangegane verplichtingen. De conclusie is dat [gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld tot betaling van de twee openstaande facturen van in totaal € 9.850,10.
Wettelijke rente
3.6.
[eiseres] heeft over de hoofdsom wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding. Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd toegelicht dat hij met de wettelijke rente de wettelijke handelsrente bedoelt. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting zijn bezwaar geuit tegen het feit dat de wettelijke handelsrente niet in de dagvaarding is genoemd, maar pas ter zitting door [eiseres] is gevorderd. De kantonrechter passeert dit bezwaar, omdat de door [eiseres] op de zitting gegeven verduidelijking over welke vorm van wettelijke rente hij vordert toelaatbaar is.
De kantonrechter overweegt verder dat aan alle vereisten van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Het betreft in dit geval immers een betaling van een geldsom die voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf de datum van de dagvaarding over de hoofdsom dan ook toewijzen. De tot aan de datum van de dagvaarding gevorderde rente van € 355,39 is niet betwist, zodat de kantonrechter deze vordering eveneens zal toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
[eiseres] vordert tevens vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 867,51. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft met verwijzing naar en onder overlegging van de brieven van 24 september 2019 en 2 oktober 2019 voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
Proceskosten
3.8.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde sub 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiseres] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 572,40 (explootkosten van € 86,40 + griffierecht € 486,-). De kantonrechter ziet geen aanleiding om het gevorderde salaris voor de gemachtigde toe te wijzen, nu [eiseres] in persoon heeft geprocedeerd en zich niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is, als onbestreden, toewijsbaar op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
Reconventie
Creditering facturen voor een bedrag van € 2.240,-
3.9.
[gedaagde sub 2] heeft deze vordering erop gebaseerd dat [eiseres] zonder overleg of akkoord een uurtarief van € 37,50 heeft gerekend in plaats van het eerder afgesproken uurtarief van € 20,-. Het verschil tussen deze twee bedragen zorgt ervoor dat [eiseres] de facturen dient te crediteren voor een bedrag van € 2.240,-, aldus [gedaagde sub 2]
3.10.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen in r.o. 3.3, mocht [eiseres] het gehanteerde tarief van € 37,50 in rekening brengen en bestaat er geen grond om de twee facturen gedeeltelijk te crediteren. De vordering tot creditering van [gedaagde sub 2] zal dan ook worden afgewezen.
Huurderving
3.11.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat [eiseres] het werk aan het appartement te laat heeft opgeleverd, als gevolg waarvan de opdrachtgever van [gedaagde sub 2] het appartement niet heeft kunnen verhuren. De schade bestaat uit twee maanden huurderving van in totaal € 5.000,-. Die schade wenst de opdrachtgever van [gedaagde sub 2] op [gedaagde sub 2] te verhalen. [eiseres] heeft de late oplevering, alsook de schade betwist.
3.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 2] onvoldoende heeft gesteld voor deze vordering. Zo is gesteld noch gebleken van een verplichting voor [eiseres] om de werkzaamheden op een bepaald moment of binnen een bepaalde termijn te verrichten of te voltooien. Overigens is ook niet gebleken dat [gedaagde sub 2] deze schade heeft geleden. Zijn opdrachtgever heeft slechts aangekondigd dat hij zijn schade op [gedaagde sub 2] zal verhalen, maar niet gebleken is dat dit is gebeurd. Gelet hierop zal de kantonrechter deze vordering afwijzen.
Lekkage € 1.100,-
3.13.
[gedaagde sub 2] heeft gesteld dat door nalatigheid van [eiseres] bij het uitvoeren van de renovatiewerkzaamheden een lekkage in het ondergelegen appartement is veroorzaakt. De herstelkosten, bestaande uit € 1.100,-, dient [eiseres] aan [gedaagde sub 2] te betalen, aldus [gedaagde sub 2] [eiseres] betwist zowel de schade als het causaal verband.
3.14.
De kantonrechter merkt op dat deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als vaststaat dat de lekkage door toedoen van [eiseres] is ontstaan. Op [gedaagde sub 2] rust de stelplicht en bewijslast daarvan. [gedaagde sub 2] heeft op de zitting toegelicht dat de lekkage wel de schuld moet zijn geweest van [eiseres] omdat zij als enige in het appartement aan de standpijp heeft gewerkt. [eiseres] heeft betwist dat de lekkage door zijn toedoen is ontstaan. Nog daargelaten dat [gedaagde sub 2] weinig concrete informatie heeft verschaft over het ontstaan van de lekkage, is het de rechtbank ook niet duidelijk hoe nu nog de oorzaak van de lekkage met de benodigde zekerheid kan worden vastgesteld. [gedaagde sub 2] heeft evenmin een bewijsaanbod gedaan. Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan bewijslevering op dit punt en dat niet is komen vast te staan wat de oorzaak van de lekkage is geweest. Bovendien is, zoals [eiseres] terecht aanvoert, de omvang van de schade ook niet onderbouwd. De conclusie is dan ook dat er geen grond is voor toewijzing van deze vordering.
3.15.
Aangezien de vorderingen in reconventie worden afgewezen, komen de mede gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente niet voor toewijzing in aanmerking.
3.16.
Bij deze uitkomst wordt [gedaagde sub 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] . Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie
I. veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 9.850,10 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
- € 355,39 aan rente, berekend tot de dag der dagvaarding;
- € 867,51 aan buitengerechtelijke incassokosten,
II. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 572,40 inclusief eventueel verschuldigde btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
IV. wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
V. wijst het gevorderde af,
VI. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. J.T. Kruis, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2020.
De griffier De kantonrechter