ECLI:NL:RBAMS:2020:5025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/686541 HA RK 2020/196
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een omgangszaak

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. R.M. Troost, rechter en kinderrechter. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoekster op 26 juni 2020, naar aanleiding van een mondelinge behandeling die op 16 juni 2020 had plaatsgevonden. Verzoekster stelde dat de rechter zich vooringenomen had getoond en haar onheus had bejegend tijdens de zitting. Tevens werd aangevoerd dat de rechter de indruk had gewekt al een oordeel te hebben gevormd voordat de zaak was behandeld.

De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekster het verzoek pas tien dagen na de zitting indiende, zonder een geldige reden voor deze vertraging te geven. De wet vereist dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden daartoe bekend zijn. Aangezien verzoekster niet heeft aangetoond dat zij het verzoek niet eerder kon indienen, werd zij niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

De beslissing van de Wrakingskamer houdt in dat er geen aanleiding is voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, en dat verzoekster niet ontvankelijk is verklaard. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 26 juni 2020 mondeling ingekomen en onder zaak- en rekestnummer C/13/686541 HA RK 20-196 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.M. Troost, rechter tevens kinderrechter, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het wrakingsverzoek van 26 juni 2020;
- het proces-verbaal terechtzitting van de behandeling ter terechtzitting met gesloten deuren op 16 juni 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 7 juli 2020.
De rechter heeft laten weten dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een procedure aanhangig met zaaknummer C/13/683987 / FA RK 20-2862 die bij de rechter in behandeling is. Verzoekster heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de omgang met haar kinderen. Op 16 juni 2020 diende de zaak bij de rechter op zitting (per abuis is in het proces-verbaal 11 juni 2020 vermeld). Na de behandeling heeft de rechter de zaak pro forma drie maanden aangehouden voor overleg tussen partijen.
2.2.
Verkort samengevat heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter zich bij de mondelinge behandeling vooringenomen heeft getoond en verzoekster onheus heeft bejegend. Ook heeft de rechter bij de mondelinge behandeling de indruk gewekt dat zij haar oordeel al klaar had.
2.3.
In het eerste lid van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden daartoe aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.4.
Naar het oordeel van de Wrakingskamer heeft verzoekster het wrakingsverzoek niet tijdig gedaan, omdat het verzoek is ingediend op 26 juni 2020 en betrekking heeft op de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling van 16 juni 2020. Niet is gebleken dat verzoekster haar wrakingsverzoek niet tijdens de mondelinge behandeling kon doen of kort daarna. Verzoekster heeft ook niet toegelicht waarom zij eerst op 26 juni 2020 het wrakingsverzoek heeft ingediend. Redenen op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn, zijn dan ook niet gebleken.
2.5.
Verzoekster is daarom niet ontvankelijk in haar verzoek.
2.6.
Nu het wrakingsverzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard is voor een mondelinge behandeling zoals bedoeld in artikel 39, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen aanleiding.
2.7.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, M.V. Ulrici en K.A. Brunner, leden en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.