ECLI:NL:RBAMS:2020:5052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
8750767 KK 20-576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en discriminatie op grond van chronische ziekte in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Arkin en een geestelijk verzorger, hierna aangeduid als [eiseres]. [Eiseres] had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Arkin, die niet werd verlengd. De reden voor de niet-verlenging was volgens Arkin het onvoldoende functioneren van [eiseres], terwijl [eiseres] stelde dat dit te maken had met haar chronische ziekte en dat er sprake was van verboden onderscheid op grond van haar handicap. De procedure begon met een dagvaarding op 8 september 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 oktober 2020. Tijdens de behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de niet-verlenging van haar contract verband hield met haar chronische ziekte. De kantonrechter concludeerde dat Arkin voldoende gelegenheid had gegeven aan [eiseres] om te groeien in haar functie, maar dat dit niet het gewenste resultaat had opgeleverd. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8750767 KK 20-576
vonnis van: 13 oktober 2020
func.: 493

Vonnis van de kantonrechter in kort geding

i n z a k e

[eiseres]

wonende te [plaats]
eiseres
gemachtigde: mr. H. Giard
t e g e n

Stichting Arkin

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: mr. A.J. van Nimwegen.
Partijen worden hierna [eiseres] en Arkin genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 8 september 2020, met producties, heeft [eiseres] een voorziening gevorderd. Arkin heeft een conclusie van antwoord met producties ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Beide partijen zijn verschenen met hun gemachtigde, Arkin bij [naam] . Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende:
1.1.
[eiseres] , thans 28 jaar oud, is met ingang van 1 juni 2019 voor de duur van een jaar in dienst getreden van Arkin als Geestelijk Verzorger voor 12 uur per week, later uitgebreid tot 24 uur. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 2.163,57 bruto per maand. Haar leidinggevende was [naam] voornoemd.
1.2.
Tot de organisatie van Arkin behoren Mentrum, Inforsa en Jellinek.
1.3.
[eiseres] heeft Arkin bij haar sollicitatie laten weten dat zij een beperking heeft. Toen was sprake van ADHD, later van het chronische vermoeidheidssyndroom en nog weer later van POTS.
1.4.
In een gespreksverslag van 10 januari 2020 heeft [eiseres] vermeld:

(…) mocht het zo zijn dat een eventueel gebrek aan (voldoende) vooruitgang betekent dat mijn contract niet verlengd wordt, dan weet ik dat liever pas als dat zeker is (…). Ik denk dat de druk negatieve invloed zou hebben op mijn herstel: dan ga ik proberen te voldoen aan iets waar ik nu nog niet klaar voor ben of dat mogelijk niet haalbaar is. Liever doe ik (semi-onwetend) wat ik kan en zie uiteindelijk of het voldoende is.’
1.5.
Op 19 maart 2020 heeft Arkin de bedrijfsarts om advies gevraagd. Daarbij is vermeld dat [naam] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] niet wil verlengen en dat met haar wil bespreken in april 2020. Arkin wil voorkomen dat er een ziekmelding volgt en vraagt of de klachten van [eiseres] aanleiding zijn voor een reisbeperking OV (in verband met Covid-9 risico’s).
1.6.
Arkin heeft [eiseres] op 14 april 2020 laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd wegens onvoldoende functioneren en omdat [eiseres] te weinig groei heeft laten zien.
1.7.
[eiseres] heeft hierop een melding gedaan van ongelijke behandeling bij Artikel 1 Midden Nederland, te weten verboden onderscheid op grond van een handicap of chronische ziekte. Arkin heeft verweer gevoerd.
1.8.
[eiseres] heeft vervolgens ook een melding gedaan bij het College voor de Rechten van de Mens.
1.9.
In een e-mail van 6 mei 2020 van [naam] aan [eiseres] is onder meer vermeld:

We hebben een jaar achter de rug met veel begeleiding naar een volledige uitoefening van je functie (in tijd, urenverdeling en taken) Daarvoor heb je echt veel ruimte gekregen. (…) Het werk van GV bij Arkin is een veeleisende functie, voor een complexe doelgroep. Wat diverse keren besproken is, dat ik zie dat je slim bent, enthousiast en veel weet, maar ik mis toch diepere zelfreflectie en zie, wellicht vanuit de sterke motivatie, enige zelfoverschatting. De vele schakelmomenten tussen diverse taken, teams, cliënten, ambulant en klinisch is veeleisend. Het zijn factoren die voor een goede uitoefening van de functie cruciaal zij. Op dit moment is dit mijns inziens te hoog gegrepen voor je. Ik zie je worsteling en je inspanning. We hebben je ruimte gegeven om in kleine stappen het werk eigen te maken, je bent lang ingewerkt. Los van je conditie het afgelopen jaar, ben ik van mening dat de functie van geestelijk verzorger in een complexe setting als de onze, nu een te grote uitdaging voor je is (…).’
1.10.
Arkin heeft [eiseres] outplacement aangeboden, maar daarvan heeft zij geen gebruikt gemaakt.

Vordering

2. [eiseres] vordert kort gezegd om Arkin te veroordelen tot loondoorbetaling, met nevenvorderingen, en om [eiseres] in staat te stellen haar functie te hervatten op straffe van een dwangsom, als ware haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd, alles met veroordeling van Arkin in de kosten van het geding.
3. [eiseres] stelt daartoe dat zij ervan is overtuigd dat haar arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 4 WBGH/CZ niet is verlengd om redenen die verband houden met haar chronische ziekte. Haar functioneren was niet de werkelijke reden om niet te verlengen. Er waren wel verbeterpunten, maar die hielden verband met haar chronische ziekte. [eiseres] heeft haar leidinggevende in de maandelijkse gesprekken deelgenoot gemaakt van haar klachten, waaronder moeite met plannen, nadenken, schakelen, keuzes maken, hoofdzaken en bijzaken onderscheiden, laag energieniveau, moeite met concentreren, niet tegen druk kunnen en niet op woorden/namen kunnen komen. Hiermee heeft [eiseres] altijd moeite gehad en zij vermoedt dat dit het gevolg is van het feit dat haar hersenen te weinig zuurstof krijgen. [eiseres] heeft echter met goed gevolg een behandeltraject gevolgd gericht op het verminderen van haar klachten. Dat traject is in maart 2020 beëindigd. Gelet op haar beperkingen heeft [eiseres] al in augustus 2019 aangedrongen op spreiding van werkzaamheden over de week, hetgeen pas na advies van de bedrijfsarts is toegestaan. Uit de maandelijkse gesprekken heeft [eiseres] niet de indruk gekregen dat er sprake was van substantieel disfunctioneren. De groei die zij moest laten zien was vooral gerelateerd aan haar gezondheid. Ook de mentor was niet ingezet als middel om haar functioneren te verbeteren. [eiseres] is ervan overtuigd dat zij beschikt over de noodzakelijke competenties. De beslissing van Arkin riekt naar willekeur. Er zijn geen meetbare objectieve maatstaven.

Verweer

4. Arkin verweert zich tegen de vordering. Kort samengevat stelt Arkin zich op het standpunt dat [eiseres] niet voldeed aan de vereisten voor de zware functie van Geestelijk Verzorger voor cliënten die allemaal te maken hebben met ernstige psychische en/of verslavings- en forensische problematiek. [eiseres] heeft niet voldoende groei en ontwikkeling laten zien om het vertrouwen rechtvaardigen dat zij aan de functie-eisen kan voldoen, ondanks intensieve begeleiding en collegiale ondersteuning door een mentor. Zij is eenvoudigweg ongeschikt gebleken voor de functie. Dat was de reden waarom is besloten de arbeidsovereenkomst niet te verlengen en niet de gestelde chronische ziekte. Van verboden onderscheid is dus geen sprake. Toen [eiseres] in dienst trad was sprake van medische klachten, waaronder mogelijk ADHD. Dat was voor Arkin geen bezwaar. Naderhand bleek die diagnose niet te kloppen. Wat de juiste diagnose is, staat nog steeds niet vast. Ook niet of sprake is van een chronische ziekte. Daarmee is onduidelijk of de tekortkomingen van [eiseres] gevolg zijn van een chronische ziekte. Weliswaar heeft [eiseres] laten weten dat haar klachten afnamen, maar Arkin behoudt grote twijfel over haar geschiktheid voor de functie. Die twijfel ontstond al in de eerste maanden van het dienstverband. In de maandelijkse gesprekken met haar leidinggevende is meerdere keren besproken dat [eiseres] onvoldoende functioneert en dat verbetering noodzakelijk is. [eiseres] wilde echter geen kritiek horen, omdat dit teveel druk zou geven (zie 1.4). Om haar tegemoet te komen, is niet steeds gewezen op het risico dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, maar [eiseres] kan niet volhouden dat er geen aanmerkingen op haar functioneren zijn geweest. De besproken verbeterpunten waren niet ziekte-gerelateerd. Zo heeft [eiseres] laten zien dat zij niet de nodige professionele afstand tot cliënten weet te bewaren, bijvoorbeeld door als getuige op te willen treden bij het huwelijk van twee cliënten. Het ontbreekt haar ook aan zelfreflectie.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
6. De kantonrechter is van oordeel dat aan dat criterium niet is voldaan. Tegenover de hiervoor kort weergegeven stellingen van Arkin heeft [eiseres] haar stelling, die er in de kern op neerkomt dat het dienstverband niet is verlengd om redenen die als verboden discriminatie moeten worden aangemerkt, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hetgeen hiervoor onder 1.5 is vermeld is onvoldoende om ervan uit te gaan dat Arkin een verborgen agenda heeft. Dat zij als eigen risicodrager wil vermijden dat [eiseres] ziek uit dienst gaat, rechtvaardigt die conclusie niet. Voorshands heeft Arkin voldoende aannemelijk gemaakt dat de reden om niet te verlengen was gelegen in het onvoldoende functioneren van [eiseres] . Dat staat in beginsel ter beoordeling van Arkin als werkgever. Arkin heeft [eiseres] voldoende gelegenheid gegeven om in haar rol te groeien, maar helaas zonder het gewenste resultaat. De kantonrechter acht niet aannemelijk dat de verbeterpunten die met [eiseres] zijn besproken in de loop van het dienstverband alle zijn terug te voeren op haar gezondheidstoestand. [eiseres] moet hebben begrepen dat het niet voldoen aan genoemde verbeterpunten ertoe zou leiden dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Arkin moet bij haar beslissing om al dan niet te verlengen uiteraard ook rekening houden met de belangen van haar cliënten en de risico’s verbonden aan het in dienst houden van een onvoldoende voor de functie toegeruste geestelijke verzorger.
7. De slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding.

BESLISSING

De kantonrechter:
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Arkin begroot op € 480,- aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
  • veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 60,00 aan nasalaris, te verhogen met € 68,00 en de kosten van betekening indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan de kostenveroordeling heeft voldaan en betekening nadien heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
  • verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.