ECLI:NL:RBAMS:2020:5097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/690574 / KG ZA 20-877
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving van de man uit de echtelijke huurwoning in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw (eiseres) en haar man (gedaagde) over de uitschrijving van de man uit de echtelijke huurwoning in de Basisregistratie Personen (BRP). De vrouw had eerder, op 27 augustus 2020, een beschikking gekregen waarin haar het voorlopig exclusieve gebruiksrecht van de echtelijke woning was toegewezen. De man was verplicht de woning te verlaten, maar weigerde zich uit te schrijven uit de BRP, wat de vrouw belette om bijstandsuitkeringen en toeslagen aan te vragen. De vrouw vorderde in kort geding dat de man zich zou uitschrijven, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zou moeten betalen of het vonnis in de plaats zou treden van zijn opdracht aan de gemeente tot uitschrijving.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft de vrouw toegelicht dat zij zonder uitschrijving van de man niet in haar levensonderhoud kan voorzien. De man voerde verweer en stelde dat hij zonder adres zijn TOZO-uitkering zou verliezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de vrouw, die met hun minderjarige kind in de woning verblijft, zwaarder wegen dan die van de man. De rechtbank oordeelde dat de man zich binnen drie werkdagen moest uitschrijven uit de BRP. Indien hij hieraan niet voldeed, zou het vonnis in de plaats treden van de uitschrijving. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/690574 / KG ZA 20-877 MvW/MAH
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 30 september 2020,
advocaat mr. F. Ayar te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Kotan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting van 15 oktober 2020 waren partijen met hun advocaten aanwezig. [eiseres] werd bijgestaan door een tolk in de Turkse taal, H. Erarslan.
1.2.
Op de zitting heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiseres] heeft producties in het geding gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 5 februari 2018 gehuwd in [plaats] . Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2019 een kind geboren: [minderjarige] . [minderjarige] heeft een Nederlands paspoort. Partijen hebben de Turkse nationaliteit.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2020 zijn de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
- [minderjarige] is aan [eiseres] toevertrouwd,
- [gedaagde] en [minderjarige] hebben omgang met elkaar op dinsdag en donderdag gedurende 2 uur en op zondag gedurende 3 uur,
- [eiseres] is bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke huurwoning aan de [adres] , met bevel dat [gedaagde] de woning moet verlaten en verder niet mag betreden,
- [gedaagde] betaalt met ingang van 27 augustus 2020 maandelijks €25,- kinderalimentatie aan [eiseres] .
2.3.
Beide partijen hadden in die procedure het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning verzocht. In de beschikking is daarover onder 4.9. overwogen:
“(…) Hoewel partijen naar het oordeel van de rechtbank beide grote belangen hebben, acht de rechtbank het belang van de vrouw bij het voorlopig gebruiksrecht van de echtelijke woning groter. Zoals reeds hiervoor is overwogen zal [minderjarige] aan de vrouw worden toevertrouwd. De rechtbank acht de man makkelijker in staat om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden dan de vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen en het verzoek van de vrouw toewijzen.”
2.4.
Op 18 september 2020 heeft [eiseres] bij deze rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. Er is nog geen zittingsdatum bepaald. In die bodemprocedure, zo heeft [gedaagde] ter (kortgeding)zitting verklaard, zal hij verzoeken om het huurrecht aan hem toe te kennen.
2.5.
Op 23 september 2020 heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven dat [eiseres] geen bijstandsuitkering kan aanvragen, omdat [gedaagde] zich nog niet heeft uitgeschreven uit de woning. Daarbij heeft de advocaat van [eiseres] aangedrongen op uitschrijving binnen drie dagen, bij gebreke waarvan een kort geding in het vooruitzicht is gesteld. De advocaat van [gedaagde] heeft op 24 september 2020 geantwoord dat [gedaagde] niet aan het verzoek zal voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert kort gezegd, zoals nader toegelicht ter zitting, dat [gedaagde] zich in de gemeentelijke Basisregistratie Personen uitschrijft uit de echtelijke woning, bij gebreke waarvan hij een dwangsom moet betalen of het vonnis in de plaats treedt van zijn opdracht aan de gemeente tot uitschrijving.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] wil dat [gedaagde] zich (voorlopig) uitschrijft uit de woning, omdat zij anders de huur en het levensonderhoud voor haar en [minderjarige] niet kan betalen aangezien zijn geen bijstandsuitkering en toeslagen ontvangt zolang [gedaagde] nog op het adres is ingeschreven. [gedaagde] wil zich niet uitschrijven, vooral omdat hij zonder adres zijn TOZO-uitkering van € 1500,- per maand niet meer krijgt en hij geen ander adres heeft. Hij slaapt nu in zijn auto. Dat is ook een probleem voor de omgangsregeling met zijn andere 2 kinderen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] door te weigeren zich uit te schrijven de verplichting om elkaar het nodige te verschaffen schendt, welke verplichting tussen echtgenoten geldt op grond van artikel 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarmee handelt hij onrechtmatig jegens [eiseres] , zo begrijpt de voorzieningenrechter haar stellingen.
4.2.
Uitgangspunt is de - zeer recente - beschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2020. Daarin is na afweging van de belangen van zowel [eiseres] , [minderjarige] als [gedaagde] besloten dat voorlopig uitsluitend [eiseres] met [minderjarige] in de echtelijke woning mag wonen en dat [gedaagde] de woning moet verlaten en niet meer mag betreden. Inmiddels woont [eiseres] inderdaad alleen met [minderjarige] in de woning.
4.3.
In beginsel brengt deze beslissing mee dat [gedaagde] zich (in ieder geval tijdelijk) uit moet schrijven, zeker als het aan [eiseres] toegekende voorlopige gebruiksrecht anders feitelijk niet kan worden uitgeoefend. Dat laatste is hier het geval. Niet betwist is immers dat [eiseres] geen bijstandsuitkering en toeslagen kan ontvangen zolang [gedaagde] nog op het adres is ingeschreven. Daardoor kan zij de huur (die € 700,- bedraagt) niet betalen. [gedaagde] heeft wel verklaard dat hij de huur betaalt en bereid is dat te blijven doen, maar [eiseres] betwist dat hij dat doet en heeft er geen vertrouwen in dat hij dat zal doen. Zij wil daar niet van afhankelijk zijn. Bovendien, ook als [gedaagde] de huur zou betalen kan zij zonder inkomen nog niet in het levensonderhoud van haar en [minderjarige] voorzien. Volgens [eiseres] betaalt [gedaagde] overigens de kinderalimentatie niet. [gedaagde] heeft zijn stelling dat hij totnutoe de huur heeft voldaan, niet met bijvoorbeeld betaalbewijzen aannemelijk gemaakt.
[eiseres] heeft gezien het voorgaande een groot en gerechtvaardigd belang bij de gevorderde uitschrijving.
4.4.
Op bovengenoemd beginsel kan wellicht in bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, maar daartoe heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld.
4.5.
Weliswaar heeft hij onbestreden aangevoerd dat hij bij toewijzing van de vordering zijn TOZO-uitkering zal verliezen omdat op die uitkering slechts recht bestaat als hij ergens ingeschreven staat, terwijl een briefadres daarvoor niet voldoet. Daar heeft [eiseres] tegenover gesteld dat het voor hem mogelijk moet zijn om zich ergens anders in te schrijven, bijvoorbeeld bij een van zijn vele familieleden in [plaats] . Volgens [gedaagde] kan hij echter bij niemand terecht in verband met zijn schuldenproblematiek; zijn familieleden hebben geen zin in een deurwaarder op hun stoep. Feit blijft echter dat [gedaagde] voorlopig, zolang de beschikking van 27 augustus 2020 van kracht blijft, niet in de echtelijke woning verblijft. Zijn belang om daar toch ingeschreven te staan staat daardoor op gespannen voet met het doel van die inschrijving, namelijk de registratie van het woonadres.
Het argument van [gedaagde] dat [eiseres] geen belang heeft bij zijn uitschrijving omdat zij wegens gebrek aan verblijfstitel naar Turkije zal moeten terugkeren, is door [eiseres] gemotiveerd betwist. Zij heeft een brief van de IND van 17 augustus 2020 overgelegd waaruit blijkt dat zij een verblijfsdocument EU/EER heeft aangevraagd, waarop uiterlijk 8 februari 2021 wordt beslist. Volgens [eiseres] zal positief worden beslist, omdat [minderjarige] een Nederlands paspoort heeft. Naar voorlopig oordeel is de juistheid van haar betoog voldoende aannemelijk.
Voorts heeft [gedaagde] zelf verklaard dat hij graag schuldhulpverlening wil en dat hij daarvoor juist moet worden uitgeschreven uit de echtelijke woning.
4.6.
Duidelijk is dat beide partijen belang hebben bij inschrijving in de echtelijke woning. Op grond van bovenstaande overwegingen en omstandigheden slaat de balans echter vooralsnog uit in het voordeel van [eiseres] . De vordering zal dus worden toegewezen. Mocht het huurrecht in de bodemprocedure alsnog aan [gedaagde] worden toegewezen, dan kan hij zich uiteraard opnieuw inschrijven. Een dwangsom is niet nodig nu het vonnis, zoals tevens gevorderd, zo nodig in de plaats zal treden van de uitschrijving door [gedaagde] .
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om zich binnen drie werkdagen na heden in de Basisregistratie Personen van de gemeente [gemeente] uit te schrijven van het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] niet aan dit gebod voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de onder 5.1 bedoelde uitschrijving, zodat [eiseres] op grond van dit vonnis de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH