Beoordeling
Verboden onderscheid
4. Artikel 7:646 lid 1 BW bepaalt dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij, onder meer, het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de opzegging daarvan. Het onderhavige geval waarin sprake is van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst dient daaronder geschaard te worden. Onder het verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen valt ook onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap (artikel 7:646 lid 5 sub b BW). Verder bepaalt lid 12 van dit artikel dat indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, de wederpartij dient te bewijzen dat niet in strijd met dit artikel is gehandeld.
5. Artikel 7:673 lid 9 sub a BW bepaalt dat de kantonrechter – bij een dienstverband met een lengte als het onderhavige – een billijke vergoeding kan toekennen indien het niet voortzetten van het dienstverband het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Van ernstig verwijtbaar handelen is zonder meer sprake bij het maken van verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen.
6. [verzoekster] heeft naar voren gebracht dat [naam 1] in het gesprek van 14 januari 2020 heeft medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd in verband met haar zwangerschap. Volgens [naam 1] paste het hebben van een baby niet bij een flexibel werkrooster zoals [verzoekster] die had bij Ons Tweede Thuis. Eerder, in het gesprek van 7 november 2019 waarin zij [naam 1] heeft verteld over haar zwangerschap, heeft [naam 1] ook al medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst op 4 april 2020 zou aflopen. Een maand eerder werd haar echter nog een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden met een grotere arbeidsomvang. In het telefoongesprek met [naam 1] van 23 januari 2020 heeft zij herhaaldelijk aangegeven het niet eerlijk te vinden dat in het gespreksverslag van 14 januari 2020 niet de werkelijke reden van het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, namelijk haar zwangerschap, is opgenomen. Zij heeft [naam 1] verzocht dit alsnog te doen. Als reactie hierop heeft [naam 1] in het gespreksverslag van 14 januari 2020 de woorden ‘naar de toekomst toe’ toegevoegd. Gelet op de inhoud van het telefoongesprek van 23 januari 2020, is evident dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe’ doelt op het feit dat [verzoekster] een kind verwachtte, wat volgens [naam 1] niet zou passen bij een flexibel werkrooster. Daarnaast heeft [naam 1] in het verslag van het gesprek van 10 februari 2020 opgenomen dat: ‘Het is alles in het geheel dat het besluit heeft gegeven niet door te gaan’. Hiermee heeft [naam 1] wederom bevestigd dat de zwangerschap en/of bevalling ten minste een van de redenen was die ertoe heeft geleid dat Ons Tweede Thuis haar arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd, aldus [verzoekster] .
7. De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit het transcript van het telefoongesprek tussen [verzoekster] en [naam 1] van 23 januari 2020 volgt dat [verzoekster] herhaaldelijk naar voren heeft gebracht dat [naam 1] in het gesprek van 14 januari 2020 zou hebben gezegd dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet zou worden verlengd vanwege haar zwangerschap en moederschap. Uit het transcript van het telefoongesprek volgt ook dat [verzoekster] wenste dat in het verslag van het gesprek van 14 januari 2020 zou worden opgenomen dat het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst verband hield met haar zwangerschap. [naam 1] heeft in het telefoongesprek van 23 januari 2020 expliciet ontkend noch erkend dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] verband houdt met de zwangerschap dan wel het moederschap van [verzoekster] . Wel heeft zij als reactie op het verzoek van [verzoekster] om het gespreksverslag van 14 januari 2020 aan te passen, in die zin dat in het verslag wordt opgenomen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is gelegen in haar zwangerschap, naar voren gebracht dat zij het gespreksverslag van 14 januari 2020 zal aanvullen met de woorden ‘naar de toekomst toe’. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat het, gelet op de inhoud van het telefoongesprek, zeer aannemelijk is dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe' heeft bedoeld te verwijzen naar de zwangerschap en het moederschap van [verzoekster] . Bovendien heeft [naam 1] desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat zij met de woorden ‘naar de toekomst toe’ bedoelde dat er veel zou gaan veranderen voor [verzoekster] als zij moeder zou worden en dat het moederschap het nodige van je vraagt (ritme vinden, oppas vinden). In dat kader heeft [naam 1] ook naar voren gebracht: “Als het al iets van je vraagt als je met zijn tweeën bent…”. Daarmee doelde [naam 1] op het feit dat [verzoekster] al niet tevreden was over haar flexibele werkrooster toen zij samen was met haar partner en nog geen kind had en het daarom te verwachten zou zijn dat [verzoekster] ook niet tevreden zou gaan zijn over haar flexibele rooster als zij een kind zou hebben.
8. Met voornoemd telefoongesprek heeft [verzoekster] feiten aangevoerd die doen vermoeden dat Ons Tweede Thuis de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet heeft verlengd vanwege haar zwangerschap en daarmee verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 7:646 lid 1 BW. Het is dan ook aan Ons Tweede Thuis om die feiten te stellen, en bij betwisting ook te bewijzen, die de conclusie rechtvaardigen dat van het maken van verboden onderscheid geen sprake is.
9. Ons Tweede Thuis heeft aangevoerd dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is gelegen in de – kort gezegd – niet flexibele opstelling van [verzoekster] . Met de woorden ‘naar de toekomst toe’ zou zijn bedoeld de voorzienbare problemen met het rooster die in de toekomst liggen. Ons Tweede Thuis zou namelijk hebben voorzien dat de problemen met betrekking tot de gevraagde en noodzakelijke flexibiliteit van [verzoekster] zouden blijven. Aanpassing van het rooster van [verzoekster] was tijdelijk mogelijk, maar niet gedurende haar hele toekomstige dienstverband, aldus Ons Tweede Thuis.
10. De kantonrechter is van oordeel dat Ons Tweede Thuis onvoldoende heeft onderbouwd dat van verboden onderscheid geen sprake is. Zij voert weliswaar aan dat [naam 1] met de woorden ‘naar de toekomst toe’ de toekomstige roosters heeft bedoeld, maar voor die verklaring heeft zij, mede gelet op de context van het telefoongesprek van 23 januari 2020 en hetgeen [naam 1] daarover ter zitting heeft verklaard, onvoldoende aanknopingspunten geboden. Ook al zou het vermeende gebrek aan flexibiliteit van de zijde van [verzoekster] volgens Ons Tweede Thuis aan het niet verlengen van het dienstverband ten grondslag hebben gelegen, dan dient op basis van het voorgaande alsnog geconcludeerd te worden dat het (vermoeden aanwezig is dat het) niet verlengen van het dienstverband in ieder geval
ookis gelegen in de zwangerschap van [verzoekster] .
11. Het voorgaande geeft de kantonrechter de bevoegdheid om op grond van artikel 7:673 lid 9 onder b BW een billijke vergoeding toe te kennen aan [verzoekster] .
12. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (van HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) tot HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955 (Blue Circle). Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. 13. Gelet op voormelde uitgangspunten neemt de kantonrechter de volgende omstandigheden in aanmerking bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding. [verzoekster] stelt dat een component voor gederfd loon in de billijkheidsvergoeding dient te worden meegenomen, nu zij vanwege het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst inkomsten is misgelopen. [verzoekster] heeft in dat kader naar voren gebracht dat als haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 zou zijn verlengd, dit voor de duur van acht maanden zou zijn geweest. Dit zou Ons Tweede Thuis bij aanvang van haar dienstverband aan haar hebben medegedeeld. [naam 1] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het gebruikelijk is bij Ons Tweede Thuis dat de tweede arbeidsovereenkomst voor acht maanden wordt aangegaan. Daarvan zal dan ook hier worden uitgegaan. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat haar brutoloon over een periode van acht maanden € 11.168,24 bedraagt. Ons Tweede Thuis heeft daartegenover terecht naar voren gebracht dat bij de berekening van het inkomensverlies van [verzoekster] ook rekening dient te worden gehouden met de inkomsten die [verzoekster] heeft ontvangen uit sociale verzekeringen (zwangerschapsuitkering en WW-uitkering). [verzoekster] heeft ter zitting uiteengezet dat zij een zwangerschapsuitkering heeft ontvangen ter hoogte van 100% van haar laatstverdiende loon. Sinds halverwege september 2020 ontvangt [verzoekster] een WW-uitkering ter hoogte van 70% van haar laatstverdiende loon. [verzoekster] was begin juli 2020 uitgerekend. Zij heeft dan vanaf circa medio mei 2020 een zwangerschapsuitkering ontvangen. Dat betekent dat [verzoekster] over de periode 4 april 2020 tot medio mei 2020 en medio september 2020 tot 4 december 2020 (einde verlenging arbeidsovereenkomst) minder inkomsten heeft ontvangen dan als haar arbeidsovereenkomst na 4 april 2020 zou zijn verlengd. Ook daarmee zal rekening worden gehouden bij het vaststellen van de billijke vergoeding. [verzoekster] heeft onweersproken naar voren gebracht dat zij een transitievergoeding heeft ontvangen van circa € 300,00. Met dit bedrag zal ook rekening worden gehouden. Verder weegt de kantonrechter mee dat het ernstig verwijtbaar handelen van Ons Tweede Thuis bestaat uit de schending van een elementair grondrecht. Alles afwegende acht de kantonrechter een billijke vergoeding ter hoogte van € 3.000,00 bruto op zijn plaats.
Immateriële schadevergoeding
14. Naast de billijke vergoeding heeft [verzoekster] op grond van artikel 6:106 lid 1 onderdeel b BW verzocht om een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,-- netto. [verzoekster] stelt daartoe dat zij in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast nu Ons Tweede Thuis verboden onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen. Ons Tweede Thuis heeft betwist dat [verzoekster] immateriële schade heeft geleden.
15. Op grond van artikel 6:106 BW bestaat bij een vaststaande aantasting in de persoon in beginsel recht op een schadevergoeding. Dat [verzoekster] in haar persoonlijkheidsrecht is aangetast, kan, gelet op de schending van een elementair grondrecht, naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen. [verzoekster] heeft echter geen inzicht gegeven in waar haar immateriële schade concreet uit bestaat. Gelet hierop zal de kantonrechter de gevorderde immateriële schadevergoeding matigen tot € 1.000,00 netto.
16. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 14 dagen na deze beschikking tot de algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
17. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Ons Tweede Thuis heeft immers terecht naar voren gebracht dat zich in het procesdossier geen (aanmanings)brief bevindt waarin [verzoekster] jegens Ons Tweede Thuis aanspraak heeft gemaakt op betaling van de bedragen die zij in deze procedure verzoekt.
Proceskosten
18. Ons Tweede Thuis wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.