Beoordeling (in conventie en reconventie)
8. Nu de vorderingen in conventie en reconventie nauw samenhangen, zullen deze gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
Vorderingen met betrekking tot de studiekostenbedingen
9. Hierbij stelt de kantonrechter het volgende voorop. Wat betreft het antwoord op de vraag of de studiekostenregelingen voldoen aan de daaraan te stellen eisen, wat [gedaagde] ten aanzien van de opleiding lichte berging bestrijdt, zijn de vereisten zoals geformuleerd in de twee arresten van de Hoge Raad inzake van Muller / Van Opzeeland (10 juni 1983, NJ 1983/796 en 5 juni 1987, NJ 1987/795) richtinggevend. De invoering van de WWZ heeft dit niet anders gemaakt.
10. Uit deze arresten volgt dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een (terug)betalingsregeling ten aanzien van studiekosten (in enge zin) en loon, mits deze regeling is voorzien van een tijdspanne gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben bij door de werknemer tijdens de studiewerkzaamheden opgedane kennis. Tevens moet de verplichting tot terugbetaling worden verminderd naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de genoemde tijdspanne. Daarnaast moet de consequentie van het terugbetalen duidelijk aan de werknemer uiteengezet zijn, terwijl het inroepen van een verplichting tot terugbetaling onder omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de werkgever het initiatief tot beëindiging van de arbeidsrelatie heeft genomen, in strijd kan komen met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
11. [gedaagde] heeft allereerst bestreden dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd om redenen die aan hem zijn toe te rekenen. Smits zou zich in een aantal werksituaties minder prettig hebben gedragen, ging te soepel met het rooster om en daarnaast was de huisvestingssituatie verre van ideaal door luidruchtige buren en gebrekkige luchttoevoer.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] , tegenover de gemotiveerde betwisting door Smits, zijn stellingen dat de redenen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan Smits zijn toe te rekenen niet onderbouwd. De kantonrechter gaat hier daarom aan voorbij. [gedaagde] heeft, nadat hij zich heeft ziek gemeld en op arbeid therapeutische basis enkele werkzaamheden verrichtte, de arbeidsovereenkomst opgezegd. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter een beëindiging van het dienstverband om redenen die aan [gedaagde] zijn toe te rekenen, in de zin van de studiekostenregeling. Ook is komen vast te staan dat het [gedaagde] bij het aangaan van de studiekostenregeling voldoende duidelijk was wat de inhoud en eventuele gevolgen hiervan zijn. [gedaagde] heeft immers mede daarom zijn verzet tegen terugbetaling van de rijbewijskosten ter zitting laten varen.
13. [gedaagde] moet daarom in beginsel de door Smits betaalde studiekosten terugbetalen. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie, in samenhang met het feit dat Smits niet heeft weersproken dat zij gedurende de periode dat [gedaagde] in dienst is geweest baat heeft gehad van het resultaat van de betreffende opleidingen, wordt aanpassing van de gevolgen van de bedingen redelijk geacht. Temeer, nu het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betrof, met een afgesproken staffelperiode die per definitie de duur van de arbeidsovereenkomst overtrof.
14. De kantonrechter acht de volgende aanpassing in overeenstemming met de redelijkheid. De kosten van het rijbewijs zagen op het behalen van een rijbewijs voor het besturen van een vrachtwagen. Daar heeft Smits vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst baat bij gehad. De totaal periode van de terugbetaalverplichting bedraagt vijf jaar, oftewel 60 maanden. [gedaagde] is 10 maanden daarvan in dienst geweest. Op het totaal bedrag van € 3.319,54 wordt daarom 10/60 ste daarvan in mindering gebracht, hetgeen resulteert in een betaal verplichting van € 2.766,28.
15. Eenzelfde benadering kiest de kantonrechter ten aanzien van de kosten voor de lichte berging opleiding. Die opleiding is echter eerst eind januari 2019 afgerond, zodat de periode waarover Smits hiervan “baat” heeft gehad een periode van 8 maanden beslaat. De hiervoor afgesproken “staffel” is twee jaar, oftewel 24 maanden. Op het bedrag van € 4.579,87 dient daarom 8/24 in mindering te worden gebracht, hetgeen resulteert in een betaal verplichting van € 3.053,24. Het verweer van [gedaagde] dat de overnachtingskosten geen cursuskosten betreffen wordt verworpen. Om de cursus te kunnen volgen was kennelijk een overnachting ter plaatse aangewezen. Deze kosten dienen daarom tot de cursuskosten als hier aan de orde te worden gerekend.
16. De € 290,67 in verband met benzinekosten in verband met het gebruik van de tankpas is [gedaagde] aan Smits verschuldigd. Het betreft hier benzinekosten die hij in de periode van arbeidsongeschiktheid heeft gemaakt. [gedaagde] heeft zijn stelling dat is afgesproken dat hij ook deze kosten vergoed zou krijgen tegenover de gemotiveerde betwisting door Smits niet onderbouwd.
17. Smits vordert voor recht te verklaren dat het verlofsaldo per datum einde arbeidsovereenkomst – 4 uur is en dat Smits tot verrekening hiervan mocht overgaan. [gedaagde] heeft ter zitting de hieraan door Smits ten grondslag gelegde berekening niet langer bestreden zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
Vergoeding onregelmatigheidstoeslag juli, augustus september 2019
18. Smits heeft in de maanden juli, augustus en september 2019, de periode waarin [gedaagde] arbeidsongeschikt was, de onregelmatigheidstoeslag niet betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte. [gedaagde] had recht op volledige doorbetaling van het overeengekomen loon. De onregelmatigheidstoeslag moet daaronder worden betgrepen. De vordering van [gedaagde] van € 900,00 bruto zal worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering van de wettelijke verhoging over dit bedrag. Smits doet een beroep op matiging hiervan, maar nu Smits (veel) te laat is met het voldoen van dit loonbestanddeel ziet de kantonrechter daarvoor geen aanleiding. Daarom zal een bedrag van € 450,00 bruto in verband hiermee worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 oktober 2019.
Huur, schoonmaakkosten en opslagkosten
19. [gedaagde] heeft betwist dat ten aanzien van de woonruimte in Diemen sprake is geweest van een huurovereenkomst tussen hem en Smits en dat hij daarom geen huur is verschuldigd en recht heeft op terugbetaling van de op zijn loon ingehouden bedragen ter grootte van € 1.600,00 (= vier maanden huur). Smits vordert op haar beurt betaling van de huur over de maand september 2019 van € 400,00. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van gebruik van een ruimte in een bedrijfsgebouw welke door partijen is aangemerkt als woonruimte. Ook elders in hetzelfde gebouw werd gewoond. Blijkens het tussen partijen gevoerde WhatsApp verkeer is het [gedaagde] voorafgaand aan 1 april 2019 duidelijk dat er sprake zal zijn van een huurverplichting, nu hij duidelijk maakt dat overlapping van de periode dat hij elders huur moet betalen zoveel mogelijk moet worden vermeden. Genoemd feiten en omstandigheden leiden de kantonrechter tot de conclusie dat sprake is van huur, op grond waarvan [gedaagde] voor het gebruik van de ruimte waarin hij heeft gewoond een vergoeding dient te voldoen. Zijn vordering tot terugbetaling zal daarom worden afgewezen en de vordering van Smits tot betaling van de vergoeding over de maand september ad € 400,00 zal worden toegewezen. Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op gebreken in het gehuurde die van invloed zijn op zijn verplichting tot betaling van huur, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. Gesteld noch gebleken is dat eventuele gebreken zodanig ernstig zijn geweest dat in het geheel geen huur is verschuldigd en daarnaast heeft [gedaagde] zijn stellingen op dit punt niet onderbouwd.
20. De vordering terzake van de schoonmaak- en ontruimingskosten van € 500,00 zal eveneens worden toegewezen. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij het gehuurde niet goed heeft opgeleverd. Daarnaast spreken de overgelegde foto’s wat dit betreft ook boekdelen. De door Smits beredeneerde begroting van de kosten acht de kantonrechter redelijk. Blijkens de eindafrekening is reeds € 452,21 (prod 7 Smits) hiervoor in mindering gebracht op hetgeen aan [gedaagde] was verschuldigd, zodat per saldo een bedrag van € 47,79 resteert. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
21. Dat is niet het geval met de opslagkosten die Smits vordert. [gedaagde] is weliswaar in gebreke gebleven zijn spullen, behalve een scooter die hij begin oktober 2019 heeft opgehaald, mee te nemen en heeft deze eerst in maart 2020 afgehaald. Onweersproken is gebleven dat Smits de spullen op eigen terrein heeft opgeslagen en niet gebleken is dat daarvoor extra kosten zijn gemaakt. De hierop betrekking hebbende vordering van
€ 400,00 zal daarom worden afgewezen.
22. Het voorgaande resulteert in conventie tot door [gedaagde] te betalen bedrag van
€ 2.766,28 plus € 3.053,24 aan studiekosten, een bedrag van € 290,67 aan benzinekosten, €400,00 aan huur en een bedrag van € 47,79 aan schoonmaak- en ontruimingskosten, oftewel een bedrag van € 6.557,98. De gevorderde wettelijke rente hierover vanaf 29 april 2020 zal eveneens worden toegewezen.
23. In reconventie zal worden bepaald dat Smits een bedrag van € 1.350,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 aan [gedaagde] te voldoen.
Buitengerechtelijke incassokosten
24. Smits vordert een bedrag van € € 845,75 aan buitengerechtelijke incassokosten. Uit het dossier is op te maken dat de buitengerechtelijke incasso werkzaamheden zich hebben beperkt tot een enkele brief c.q. e-mailbericht. Een dergelijk zeer beperkt incassotraject rechtvaardigt niet het in rekening brengen van een bedrag aan buitengerechtelijk incassokosten zoals gevorderd.
25. Nu beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskoten worden gecompenseerd en zal worden bepaald dat beide partijen de eigen kosten dienen te dragen.