ECLI:NL:RBAMS:2020:5155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
8493403
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling studiekosten door werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Smits Kraan- en Sleepbedrijf B.V. en [gedaagde] over de terugbetaling van studiekosten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, [gedaagde], had bij Smits gewerkt als chauffeur/monteur en was arbeidsongeschikt geworden. Na beëindiging van zijn dienstverband vorderde Smits terugbetaling van studiekosten die zij had gemaakt voor opleidingen van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in beginsel verplicht was om de studiekosten terug te betalen, maar dat de terugbetalingsverplichting moest worden aangepast op basis van de tijd dat [gedaagde] in dienst was geweest. De kantonrechter stelde vast dat Smits gedurende de periode dat [gedaagde] in dienst was baat had gehad bij de opleidingen en dat de studiekostenregeling aan de wettelijke eisen voldeed. De kantonrechter wees de vorderingen van Smits tot terugbetaling van studiekosten, huur, schoonmaakkosten en benzinekosten toe, maar wees de vordering tot opslagkosten af. In reconventie werd Smits veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [gedaagde] in verband met onregelmatigheidstoeslag. Beide partijen werden in de proceskosten in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8493403 CV EXPL 20-7959
vonnis van: 20 oktober 2020
fno.: 34906

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Smits Kraan- en Sleepbedrijf B.V.

gevestigd te Haarlem
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
nader te noemen: Smits
gemachtigde: S.A. Coster
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C.M.J. Moerkens

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 29 april 2020, met producties;
- antwoord in conventie, eis in reconventie;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling;
- antwoord in reconventie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Voor Smits zijn verschenen de heer [naam] en mevrouw [naam] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen bij brief nog stukken in het geding gebracht. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Smits exploiteert een bergingsbedrijf. [gedaagde] heeft bij Smits gewerkt als chauffeur/monteur. De eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan per 5 december 2018 en eindigde per 4 juli 2019. Aansluitend zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan welke eindigde per 4 maart 2020. Het brutosalaris bedroeg laatstelijk € 2.219,00 per maand, exclusief vakantietoeslag. Partijen zijn verder een onregelmatigheidstoeslag van
€ 300,00 bruto per maand overeengekomen.
1.2.
[gedaagde] is op 26 juni 2019 arbeidsongeschikt geworden. Hij heeft enige tijd later door opzegging tegen 1 oktober 2019 de arbeidsovereenkomst beëindigd. In de tussentijd heeft hij in het kader van de re-integratie op incidentele basis enkele werkzaamheden verricht.
1.3.
Blijkens de eerste arbeidsovereenkomst geldt als voorwaarde dat [gedaagde] woonachtig is binnen een straal van 10 minuten van de gemeentegrenzen van Haarlem en/of Amsterdam en dat hij zo spoedig mogelijk zal verhuizen naar een plaats binnen het werkgebied.
1.4.
Partijen hebben op 11 januari 2019 een studieovereenkomst gesloten met betrekking tot de vergoeding door Smits van de kosten met betrekking tot de studie van [gedaagde] aan de Transport Academie in Son ten bedrage van ongeveer € 4.000,00. Het betrof hier de opleiding lichte berging van 21 januari 2019 tot en met 25 januari 2019, inclusief IM REVI, omgaan met agressie en pechhulp. Blijkens een in het geding gebrachte factuur betreft het (uiteindelijk) een bedrag van € 4.185,85 aan directe cursuskosten en een bedrag van € 394,02 aan overnachtingskosten.
1.5.
In artikel 2 van de studieovereenkomst staat onder het kopje “Terugbetaling” het volgende vermeld:
1.6. “1.
“1. Bij het einde van het dienstverband, op grond van redenen die toe te rekenen zijn aan de werknemer, zullen de door de werkgever gemaakte of vergoede studiekosten worden teruggevorderd op basis van de volgende glijdende schaal
Binnen één jaar na afloop van de cursus zal 100 % worden teruggevorderd
Binnen twee jaar na afloop van de cursus zal 50 % worden teruggevorderd
2 Werknemer geeft onherroepelijk toestemming de cursuskosten te verrekenen met het netto loon.”
1.7.
Partijen hebben op 6 februari 2019 een studieovereenkomst gesloten met betrekking tot de vergoeding door Smits van de kosten met betrekking tot rijbewijs C (vrachtwagen), welk rijbewijs door [gedaagde] bij zijn vorige werkgever heeft behaald. Het betreft een zogenaamd studiekosten beding. De kosten van de studie zijn inclusief BTW € 3319,54.
1.8.
In artikel 2 van de studieovereenkomst staat onder het kopje “Terugbetaling” het volgende vermeld:
“1. Bij het einde van het dienstverband, op grond van redenen die toe te rekenen zijn aan de werknemer, zullen de door de werkgever gemaakte of vergoede studiekosten worden teruggevorderd op basis van de volgende glijdende schaal
a.
Binnen één jaar na 1-2-2019 zal 100% worden teruggevorderd
b.
Binnen twee jaar na 1-2-2019 zal 80% worden teruggevorderd
c.
Binnen drie jaar na 1-2-2019 zal 60% worden teruggevorderd
d.
Binnen vier jaar na 1-2-2019 zal 40% worden teruggevorderd
e.
Binnen vijf jaar na 1-2-2019 zal 20% van de kosten worden teruggevorderd
2 Werknemer geeft onherroepelijk toestemming de cursuskosten te verrekenen met het netto loon.”
1.9.
Ter gelegenheid van het einde van de arbeidsovereenkomst heeft Smits aan [gedaagde] kenbaar gemaakt aanspraak te maken op volledige betaling van de door haar vergoede studiekosten ad € € 3.319,54 en € 4.579,87. [gedaagde] heeft deze bedragen niet voldaan.
1.10.
Smits heeft [gedaagde] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. In verband met het gebruik van de tankpas voor privédoeleinden in de periode van juli en augustus 2019 heeft Smits [gedaagde] een bedrag van € 290,67 in rekening gebracht, welk bedrag [gedaagde] niet heeft voldaan.
1.11.
Smits heeft een overzicht van het verlofsaldo per 1 oktober 2019 in het geding gebracht waaruit is op te maken dat [gedaagde] per 1 oktober 2019 4 uur teveel verlof heeft opgenomen.
1.12.
Per 1 april 2019 heeft Smits woonruimte op een bedrijventerrein in Diemen aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. [gedaagde] heeft deze woonruimte tot 1 oktober 2019 in gebruik gehad. De door Smits in rekening gebracht vergoeding van
€ 400,00 per maand heeft [gedaagde] over de maand september 2019 niet voldaan.
1.13.
In verband met de gebrekkige oplevering van de gebruikte woonruimte stelt Smits kosten te hebben gemaakt, onder meer in verband met schoonmaak. Ter onderbouwing van deze vordering zijn diverse foto’s overgelegd. Volgens Smits kunnen deze kosten worden begroot op € 500,00
1.14.
Smits heeft zijn inboedel eerst in maart 2020 afgehaald. Smits heeft deze inboedel op eigen terrein moeten opslaan en heeft [gedaagde] daarvoor een bedrag van € 325,00 in rekening gebracht.

Vorderingen en verweer in conventie en reconventie

2. Smits vordert in conventie bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 4.579,87 en € 3.319,54 in verband met studiekosten
b. € 400,00 in verband met huur;
c. € 500,00 in verband met schoonmaak- en ontruimingskosten;
d. € 325,00 in verband met opslagkosten;
e. € 290,67 in verband met benzinekosten;
Verder vordert Smits de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de dag van dagvaarding (29 april 2020) en vordert zij verder voor recht te verklaren dat er per datum einde arbeidsovereenkomst een negatief verlofsaldo van 4 uur verlof bestaat en dat tot verrekening hiervan mag worden overgegaan, vordert zij € 845,75 aan buitengerechtelijke incassokosten en vordert zij een proceskostenveroordeling, de nakosten daaronder begrepen.
3. Smits legt aan haar vordering ten grondslag de nakoming van de overeenkomsten met betrekking tot de studiekosten. Ten aanzien van de woonruimte is naar haar mening sprake van huur, uit hoofde waarvan [gedaagde] gehouden is om over de maand september 2019 nog € 400,00 te betalen. De kosten met betrekking tot schoonmaak, ontruiming en opslag staan alle in verband met de gebrekkige en niet tijdige oplevering van het gehuurde. De vordering van brandstofkosten is gebaseerd op onrechtmatig gebruik van de tankpas.
4. [gedaagde] voert verweer. Naar zijn mening is hij gelet op de redenen die voor hem aanleiding waren de arbeidsovereenkomst te beëindigen geen vergoeding van studiekosten voor de cursus lichte berging verschuldigd. Ter zitting heeft [gedaagde] erkend wel een vergoeding voor de rijbewijskosten te zijn verschuldigd. [gedaagde] bestrijdt dat sprake is geweest van een huurovereenkomst. Hij erkent de gebrekkige oplevering, maar bestrijdt de gehoudenheid tot vergoeding van opslagkosten, nu Smits zijn goederen op eigen terrein heeft opgeslagen. Ook de benzinekosten worden betwist, nu het gebruik van de auto inclusief benzine was toegestaan.
5. In reconventie vordert [gedaagde] , na vermindering van eis ter zitting voor wat betreft vergoeding verlofdagen en overuren, een bedrag van € 900,00 bruto in verband met niet betaalde onregelmatigheidstoeslag over de maanden juli, augustus en september 2019, te verhogen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019. Hij vordert voorts terugbetaling van een bedrag van € 1.600,00 in verband met zijns ten onrechte betaalde huur. Verder vordert hij de proceskosten en eventuele nakosten.
6. De vordering van onregelmatigheidstoeslag en de wettelijke verhoging wordt gebaseerd op nakoming van de arbeidsovereenkomst. Nu er volgens [gedaagde] geen sprake is geweest van huur, dient Smits de € 1.600,00 die in verband hiermee op zijn loon is ingehouden alsnog te voldoen.
7. Smits voert in reconventie verweer op gronden die, voor zover van toepassing, hierna aan de orde zullen komen.

Beoordeling (in conventie en reconventie)

8. Nu de vorderingen in conventie en reconventie nauw samenhangen, zullen deze gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
Vorderingen met betrekking tot de studiekostenbedingen
9. Hierbij stelt de kantonrechter het volgende voorop. Wat betreft het antwoord op de vraag of de studiekostenregelingen voldoen aan de daaraan te stellen eisen, wat [gedaagde] ten aanzien van de opleiding lichte berging bestrijdt, zijn de vereisten zoals geformuleerd in de twee arresten van de Hoge Raad inzake van Muller / Van Opzeeland (10 juni 1983, NJ 1983/796 en 5 juni 1987, NJ 1987/795) richtinggevend. De invoering van de WWZ heeft dit niet anders gemaakt.
10. Uit deze arresten volgt dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een (terug)betalingsregeling ten aanzien van studiekosten (in enge zin) en loon, mits deze regeling is voorzien van een tijdspanne gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben bij door de werknemer tijdens de studiewerkzaamheden opgedane kennis. Tevens moet de verplichting tot terugbetaling worden verminderd naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de genoemde tijdspanne. Daarnaast moet de consequentie van het terugbetalen duidelijk aan de werknemer uiteengezet zijn, terwijl het inroepen van een verplichting tot terugbetaling onder omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de werkgever het initiatief tot beëindiging van de arbeidsrelatie heeft genomen, in strijd kan komen met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
11. [gedaagde] heeft allereerst bestreden dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd om redenen die aan hem zijn toe te rekenen. Smits zou zich in een aantal werksituaties minder prettig hebben gedragen, ging te soepel met het rooster om en daarnaast was de huisvestingssituatie verre van ideaal door luidruchtige buren en gebrekkige luchttoevoer.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] , tegenover de gemotiveerde betwisting door Smits, zijn stellingen dat de redenen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan Smits zijn toe te rekenen niet onderbouwd. De kantonrechter gaat hier daarom aan voorbij. [gedaagde] heeft, nadat hij zich heeft ziek gemeld en op arbeid therapeutische basis enkele werkzaamheden verrichtte, de arbeidsovereenkomst opgezegd. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter een beëindiging van het dienstverband om redenen die aan [gedaagde] zijn toe te rekenen, in de zin van de studiekostenregeling. Ook is komen vast te staan dat het [gedaagde] bij het aangaan van de studiekostenregeling voldoende duidelijk was wat de inhoud en eventuele gevolgen hiervan zijn. [gedaagde] heeft immers mede daarom zijn verzet tegen terugbetaling van de rijbewijskosten ter zitting laten varen.
13. [gedaagde] moet daarom in beginsel de door Smits betaalde studiekosten terugbetalen. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie, in samenhang met het feit dat Smits niet heeft weersproken dat zij gedurende de periode dat [gedaagde] in dienst is geweest baat heeft gehad van het resultaat van de betreffende opleidingen, wordt aanpassing van de gevolgen van de bedingen redelijk geacht. Temeer, nu het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betrof, met een afgesproken staffelperiode die per definitie de duur van de arbeidsovereenkomst overtrof.
14. De kantonrechter acht de volgende aanpassing in overeenstemming met de redelijkheid. De kosten van het rijbewijs zagen op het behalen van een rijbewijs voor het besturen van een vrachtwagen. Daar heeft Smits vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst baat bij gehad. De totaal periode van de terugbetaalverplichting bedraagt vijf jaar, oftewel 60 maanden. [gedaagde] is 10 maanden daarvan in dienst geweest. Op het totaal bedrag van € 3.319,54 wordt daarom 10/60 ste daarvan in mindering gebracht, hetgeen resulteert in een betaal verplichting van € 2.766,28.
15. Eenzelfde benadering kiest de kantonrechter ten aanzien van de kosten voor de lichte berging opleiding. Die opleiding is echter eerst eind januari 2019 afgerond, zodat de periode waarover Smits hiervan “baat” heeft gehad een periode van 8 maanden beslaat. De hiervoor afgesproken “staffel” is twee jaar, oftewel 24 maanden. Op het bedrag van € 4.579,87 dient daarom 8/24 in mindering te worden gebracht, hetgeen resulteert in een betaal verplichting van € 3.053,24. Het verweer van [gedaagde] dat de overnachtingskosten geen cursuskosten betreffen wordt verworpen. Om de cursus te kunnen volgen was kennelijk een overnachting ter plaatse aangewezen. Deze kosten dienen daarom tot de cursuskosten als hier aan de orde te worden gerekend.
Benzinekosten
16. De € 290,67 in verband met benzinekosten in verband met het gebruik van de tankpas is [gedaagde] aan Smits verschuldigd. Het betreft hier benzinekosten die hij in de periode van arbeidsongeschiktheid heeft gemaakt. [gedaagde] heeft zijn stelling dat is afgesproken dat hij ook deze kosten vergoed zou krijgen tegenover de gemotiveerde betwisting door Smits niet onderbouwd.
Tekort verlofdagen
17. Smits vordert voor recht te verklaren dat het verlofsaldo per datum einde arbeidsovereenkomst – 4 uur is en dat Smits tot verrekening hiervan mocht overgaan. [gedaagde] heeft ter zitting de hieraan door Smits ten grondslag gelegde berekening niet langer bestreden zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
Vergoeding onregelmatigheidstoeslag juli, augustus september 2019
18. Smits heeft in de maanden juli, augustus en september 2019, de periode waarin [gedaagde] arbeidsongeschikt was, de onregelmatigheidstoeslag niet betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte. [gedaagde] had recht op volledige doorbetaling van het overeengekomen loon. De onregelmatigheidstoeslag moet daaronder worden betgrepen. De vordering van [gedaagde] van € 900,00 bruto zal worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering van de wettelijke verhoging over dit bedrag. Smits doet een beroep op matiging hiervan, maar nu Smits (veel) te laat is met het voldoen van dit loonbestanddeel ziet de kantonrechter daarvoor geen aanleiding. Daarom zal een bedrag van € 450,00 bruto in verband hiermee worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 oktober 2019.
Huur, schoonmaakkosten en opslagkosten
19. [gedaagde] heeft betwist dat ten aanzien van de woonruimte in Diemen sprake is geweest van een huurovereenkomst tussen hem en Smits en dat hij daarom geen huur is verschuldigd en recht heeft op terugbetaling van de op zijn loon ingehouden bedragen ter grootte van € 1.600,00 (= vier maanden huur). Smits vordert op haar beurt betaling van de huur over de maand september 2019 van € 400,00. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van gebruik van een ruimte in een bedrijfsgebouw welke door partijen is aangemerkt als woonruimte. Ook elders in hetzelfde gebouw werd gewoond. Blijkens het tussen partijen gevoerde WhatsApp verkeer is het [gedaagde] voorafgaand aan 1 april 2019 duidelijk dat er sprake zal zijn van een huurverplichting, nu hij duidelijk maakt dat overlapping van de periode dat hij elders huur moet betalen zoveel mogelijk moet worden vermeden. Genoemd feiten en omstandigheden leiden de kantonrechter tot de conclusie dat sprake is van huur, op grond waarvan [gedaagde] voor het gebruik van de ruimte waarin hij heeft gewoond een vergoeding dient te voldoen. Zijn vordering tot terugbetaling zal daarom worden afgewezen en de vordering van Smits tot betaling van de vergoeding over de maand september ad € 400,00 zal worden toegewezen. Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op gebreken in het gehuurde die van invloed zijn op zijn verplichting tot betaling van huur, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. Gesteld noch gebleken is dat eventuele gebreken zodanig ernstig zijn geweest dat in het geheel geen huur is verschuldigd en daarnaast heeft [gedaagde] zijn stellingen op dit punt niet onderbouwd.
20. De vordering terzake van de schoonmaak- en ontruimingskosten van € 500,00 zal eveneens worden toegewezen. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij het gehuurde niet goed heeft opgeleverd. Daarnaast spreken de overgelegde foto’s wat dit betreft ook boekdelen. De door Smits beredeneerde begroting van de kosten acht de kantonrechter redelijk. Blijkens de eindafrekening is reeds € 452,21 (prod 7 Smits) hiervoor in mindering gebracht op hetgeen aan [gedaagde] was verschuldigd, zodat per saldo een bedrag van € 47,79 resteert. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
21. Dat is niet het geval met de opslagkosten die Smits vordert. [gedaagde] is weliswaar in gebreke gebleven zijn spullen, behalve een scooter die hij begin oktober 2019 heeft opgehaald, mee te nemen en heeft deze eerst in maart 2020 afgehaald. Onweersproken is gebleven dat Smits de spullen op eigen terrein heeft opgeslagen en niet gebleken is dat daarvoor extra kosten zijn gemaakt. De hierop betrekking hebbende vordering van
€ 400,00 zal daarom worden afgewezen.
22. Het voorgaande resulteert in conventie tot door [gedaagde] te betalen bedrag van
€ 2.766,28 plus € 3.053,24 aan studiekosten, een bedrag van € 290,67 aan benzinekosten, €400,00 aan huur en een bedrag van € 47,79 aan schoonmaak- en ontruimingskosten, oftewel een bedrag van € 6.557,98. De gevorderde wettelijke rente hierover vanaf 29 april 2020 zal eveneens worden toegewezen.
23. In reconventie zal worden bepaald dat Smits een bedrag van € 1.350,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 aan [gedaagde] te voldoen.
Buitengerechtelijke incassokosten
24. Smits vordert een bedrag van € € 845,75 aan buitengerechtelijke incassokosten. Uit het dossier is op te maken dat de buitengerechtelijke incasso werkzaamheden zich hebben beperkt tot een enkele brief c.q. e-mailbericht. Een dergelijk zeer beperkt incassotraject rechtvaardigt niet het in rekening brengen van een bedrag aan buitengerechtelijk incassokosten zoals gevorderd.
Proceskosten
25. Nu beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskoten worden gecompenseerd en zal worden bepaald dat beide partijen de eigen kosten dienen te dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Smits van € 6.557,98 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2020 tot aan de voldoening;
verklaart voor recht dat [gedaagde] op 1 oktober 2019 een negatief verlofsaldo heeft van 4 uur en dat Smits tot verrekening hiervan mag overgaan;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
veroordeelt Smits tot betaling aan [gedaagde] van € 1.350,00 bruto aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 tot aan de voldoening;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.