ECLI:NL:RBAMS:2020:5186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/2571
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand op verzoek ex artikel 530 Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 29 september 2020, is het verzoek van de verzoeker om een vergoeding voor de kosten van zijn raadsvrouw toegewezen. Het verzoekschrift was op 25 mei 2020 ingediend en het Openbaar Ministerie heeft op 11 juni 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De verzoeker, die niet in raadkamer verscheen, had om een vergoeding van € 975,26 voor de kosten van zijn raadsvrouw en € 280,- voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift gevraagd. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor toewijzing in aanmerking kwamen, omdat de verzoeker geen btw had afgetrokken en de kosten niet zakelijk waren gemaakt. De officier van justitie verzet zich niet tegen de vergoeding. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde vergoedingen toe te kennen, aangezien de strafzaak tegen de verzoeker op 9 mei 2020 onvoorwaardelijk was geseponeerd. De rechtbank kende de totale vergoeding van € 1.255,26 toe, bestaande uit de kosten van de raadsvrouw en de kosten voor het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/846033-19
RK: 20/2571
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonend op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. J. Steenbrink,
[adres 2] , [plaats 2] ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 25 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 11 juni 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 29 september 2020 de officier van justitie,
mr. S.A. van de Vliet, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De raadsvrouw van verzoeker heeft per e-mail van 28 september 2020 laten weten dat zij in verband met een andere zitting is verhinderd om ter terechtzitting te verschijnen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 975,26 voor de kosten van de raadsvrouw.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 280,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De raadsvrouw heeft in een e-mail van 30 juni 2020 opgenomen dat zij rechtsbijstand heeft verleend aan verzoeker in privé en geen reden ziet voor het in mindering brengen van de btw op het toe te kennen bedrag.
In de toelichting van de raadsvrouw, van 28 september 2020, is opgenomen dat verzoeker rechtskundige bijstand heeft ingeschakeld omdat hij werd verdacht van strafbare feiten. Door twee advocaten is aan hem – in persoon (privé) – een nota gestuurd, welke hij heeft betaald. Er is niet gefactureerd aan een rechtspersoon en de kosten zijn naar het oordeel van verzoeker ook niet zakelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een ondernemer voorbelasting kan aftrekken als de ontvangen levering of dienst rechtstreeks verband houdt met zijn btw-belaste prestatie. Daarnaast mag een ondernemer (een deel van) de btw over algemene kosten aftrekken. Deze kosten moeten dan wel zijn verwerkt in de prijzen van de onderneming. In casu heeft verzoeker geoordeeld dat de kosten niet aftrekbaar waren en heeft hij dit dus ook niet gedaan. De gevorderde kosten moeten, gelet op het voorgaande, voor toewijzing in aanmerking komen.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard zich niet te verzetten tegen de vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw inclusief de gevraagde btw.

4.De beoordeling

De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 9 mei 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 9 mei 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake was van een vervolging van de onderneming van verzoeker. In de sepotbrief wordt gesproken over de strafzaak tegen verzoeker. Verder blijkt ook uit de declaratie van de raadsvrouw dat de factuur gericht is aan verzoeker en niet aan de onderneming.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw.
De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.

5.De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 975,26 (negenhonderdvijfenzeventig euro en zesentwintig eurocent) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 280,- (tweehonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.255,26 (duizend tweehonderdvijfenvijftig euro en zesentwintig eurocent) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van [naam], onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 29 september 2020,
door mr. L. Dolfing, rechter.