ECLI:NL:RBAMS:2020:5328

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/751602-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering, ondanks het verweer van de raadsman dat de Belgische substituut-procureur geen bevoegde autoriteit zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de Belgische autoriteiten voldoen aan de vereisten voor uitvaardigende autoriteiten en dat er geen onherroepelijke veroordeling is, aangezien de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis.

De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van terugkeer naar Nederland beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht en vastgesteld dat deze niet van toepassing zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar te ondergaan, indien hij in België onherroepelijk wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751602-20
RK nummer: 20/3702
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juli 2020 door het
Parket van de Procureur des Konings Antwerpen – Afdeling Turnhout(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.T. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon heeft wegens de uitbraak van het coronavirus de zitting vanuit de penitentiaire inrichting via een videoverbinding bijgewoond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij onder meer de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat de Belgische ‘Substituut-Procureur des Konings’ die het EAB namens het Parket van de Procureur des Konings heeft uitgevaardigd geen officier van justitie is en dus geen bevoegde uitvaardigende autoriteit is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een bevoegde uitvaardigende autoriteit. Er ligt allereerst een rechterlijke beslissing aan het EAB ten grondslag, waarin tevens het bevel tot detentie is afgegeven. Daarbij dient een Belgische ‘Substituut-Procureur des Konings’ volgens haar te worden vergeleken met een ‘normale’ officier van justitie in Nederland, terwijl de Belgische Procureur des Konings vergelijkbaar is met de Nederlandse hoofdofficier van justitie. Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar meerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam inzake Belgische overleveringszaken en waarbij de overlevering is toegestaan. Daarin is ook sprake van een door een substituut-officier van justitie of een substituut-procureur uitgevaardigd EAB.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat dat dit is uitgevaardigd door een Substituut-Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen – Afdeling Turnhout. De uitvaardigende justitiële autoriteit betreft het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen – Afdeling Turnhout. De Substituut-Procureur des Konings betreft de vertegenwoordiger van die autoriteit. Gelet daarop ziet de rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaring van de officier van justitie dat een Substituut-Procureur des Konings vergelijkbaar is met een Nederlandse officier van justitie. Het verweer van de raadsman dat een Substituut-Procureur des Konings vergelijkbaar is met een Nederlandse hulpofficier van justitie slaagt dan ook niet. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 februari 2020 in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2020:1519) stelt de rechtbank tevens vast dat Belgische officieren van justitie voldoen aan de vereisten om te worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Antwerpen van 18 september 2019, vonnisnummer 2019/3915. In onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat het hier gaat om een “veroordeling met onmiddellijke aanhouding bij verstek”.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 18 september 2019 heeft geleid.
Aan de opgeëiste persoon is een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd die hij nog moet ondergaan.
Uit onderdeel f) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 19 oktober 2019 hoger beroep heeft aangetekend tegen voornoemd vonnis, dat de beroepsprocedure nog hangende is en dat de onmiddellijke aanhouding bij voorraad uitvoerbaar is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van België ingesteld strafrechtelijk onderzoek in hoger beroep.
Het EAB ziet op 13 naar het recht van België strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten A, B, C, D, E, G en J waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 18 en 28, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
18. georganiseerde of gewapende diefstal; en
28. opzettelijke brandstichting.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft per e-mailbericht van 6 oktober 2020 verklaard dat
op elk van deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Procureur des Konings Antwerpen - afdeling Turnhoutheeft op 31 augustus 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
A: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
B: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
C: medeplegen van poging tot opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
D: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of valse sleutels, meermalen gepleegd;
E: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of valse sleutels, meermalen gepleegd;
G: diefstal door twee of meer verenigde personen; en
J: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid, OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat er een vonnis met een veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren ten grondslag ligt aan het EAB en het EAB daardoor het karakter van een executie-EAB heeft. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander voor de tenuitvoerlegging van een aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Mede onder verwijzing naar wat zij hiervoor al onder 3 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet aan de orde is. Blijkens onderdeel f) van het EAB heeft de opgeëiste persoon immers hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Dit hoger beroep loopt nog. Er is dus geen sprake van een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, OLW. Daarbij komt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een terugkeergarantie heeft gegeven, wat niet te rijmen zou zijn met het uitvaardigen van een EAB dat strekt tot tenuitvoerlegging van een straf. Het verweer faalt.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. Hiertoe heeft de officier van justitie de volgende argumenten aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- de opgeëiste persoon is in België in eerste aanleg veroordeeld; en
- de Belgische rechtsorde is geschonden.
Gelet op voormelde aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 140, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Parket van de Procureur des Konings Antwerpen – Afdeling Turnhout(België).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.