Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 april 2019 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 5 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2020 met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Cliënte zal het vonnis d.d. 28 oktober 2015 verder laten rusten en niet verder ten uitvoer leggen, uw cliënte is uit dien hoofde niets meer verschuldigd.
Partijen verlenen elkander algehele en finale kwijting ter zake al hetgeen zij te vorderen hebben of menen te hebben in de lopende procedure bij het gerechtshof.
Partijen beëindigen de lopende procedure bij het gerechtshof en zullen op de eerst mogelijke roldatum doorhaling vragen.
Partijen dragen ieder de eigen kosten van de appelprocedure.
3.Het geschil
4.De beoordeling
geenvordering had op [eiser] , zou de BKR-registratie als tekortkoming of onrechtmatig handelen kunnen worden bestempeld. ABN heeft aangevoerd dat, om deze vraag te beantwoorden, in essentie procedure I opnieuw moet worden gedaan (als procedure in een procedure) terwijl procedure I juist is geëindigd als gevolg van de schikking. ABN hoefde er in redelijkheid niet op bedacht te zijn dat zij nogmaals over deze vordering op [eiser] zou moeten procederen, aldus steeds ABN.
ter afdoening wat nu in rechte voorligt” waarop de advocaat van ABN reageert “uiteraard
ter finale kwijting van wat in rechte voorligt, dus de in de procedure aan de orde zijnde geschilpunten” (2.10 en 2.11; onderstreping toegevoegd, rb).
nietbestond. Anders dan [eiser] heeft gesteld is een voorshands oordeel van het hof daartoe – vanzelfsprekend – niet voldoende. Indien [eiser] als onderdeel van schikking met ABN zijn rechten wilde voorbehouden om eventuele schade als gevolg van de BKR-registratie alsnog op ABN te verhalen had het op de weg van [eiser] gelegen daar afspraken over te maken als onderdeel van de schikking. Dat heeft [eiser] nagelaten. Voor zover [eiser] heeft gesteld dat de door hem als onderdeel van de schikking ingevoerde beperking van de kwijting op de in deze procedure ingestelde vordering tot schadevergoeding ziet, leidt dat niet tot een ander oordeel. ABN hoefde er, zonder nadere toelichting, niet op bedacht te zijn dat [eiser] dit op het oog had toen hij eenzijdig, zonder toelichting, het verwijderen van de BKR-registratie uit haar eigen voorstel haalde. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat ABN evenmin hoefde te verwachten dat zij over de vordering die zij stelde te hebben op [eiser] nogmaals zou moeten procederen met [eiser] (als een procedure in een procedure). ABN mocht er met het sluiten van de schikking vanuit gaan dat zij niet meer geconfronteerd zou worden met de vraag of haar vordering op [eiser] terecht was.
€ 1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)