In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een vrouw die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. De gemeente Amsterdam had haar bijstandsuitkering stopgezet omdat zij haar nieuwe verblijfsadres niet zou hebben doorgegeven. De vrouw, die sinds 1 december 2015 een bijstandsuitkering ontvangt, had in 2018 afstand gedaan van haar woning in [woonplaats 1] en verbleef sindsdien tijdelijk in [verblijfplaats].
De gemeente had haar bijstandsuitkering opgeschort vanaf 1 februari 2020 en later ingetrokken met ingang van 18 februari 2020, omdat zij niet de gevraagde informatie had verstrekt. De vrouw had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 oktober 2020 werd duidelijk dat de gemeente al op de hoogte was van haar verblijfadres en dat er geen duidelijke communicatie was geweest over de gevolgen van het niet doorgeven van haar adres.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd dat de vrouw zich niet aan haar verplichtingen had gehouden. De rechter vond dat het belang van de vrouw om haar uitkering te ontvangen zwaarder woog dan de belangen van de gemeente om de uitkering stop te zetten. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, werd het bestreden besluit geschorst en werd bepaald dat de vrouw met ingang van 9 oktober 2020 weer recht had op bijstandsuitkering. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.