ECLI:NL:RBAMS:2020:5432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
RK 3442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake in beslag genomen geldbedrag in verband met verdenking van handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift, ontvangen op 17 juli 2020, betreft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 2.030,-. Klager stelt dat het geldbedrag is verkregen door de verkoop van zijn scooter en dat er geen valide argumenten zijn om het geld te koppelen aan crimineel handelen. De raadsman van klager heeft aangevoerd dat er slechts een verdenking bestaat van handel in verdovende middelen op 9 juli 2020, maar dat er geen bewijs is voor langdurige betrokkenheid bij dergelijke activiteiten.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, verwijzend naar de vondst van verdovende middelen en contant geld bij klager. De officier van justitie heeft gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat het geldbedrag mogelijk verbeurd verklaard zal worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het geldbedrag verbeurd moet worden verklaard.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag en heeft het beklag van klager ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: 2020143499
RK: 20/3442
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, Ceintuurbaan 67, 1072 EV te Amsterdam,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 17 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 13 oktober 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 de raadsman van klager, mr. T. den Haan, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 2.030,- (goednummer: 5941606).
In het klaagschrift is opgenomen dat er geen valide argumenten zijn voor de stelling dat het geldbedrag gekoppeld dient te worden aan enig crimineel handelen. Klager heeft het geldbedrag verkregen door de verkoop van zijn scooter.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Weliswaar is er een verdenking dat klager op 9 juli 2020 heeft gehandeld in verdovende middelen, maar niet is gebleken dat klager ook gedurende een langere periode heeft gehandeld in verdovende middelen. Hooguit kan het bedrag dat de koper op 9 juli 2020 aan klager heeft betaald worden verbeurd verklaard. Het overige deel moet worden teruggegeven aan klager.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij klager zijn 29 MDMA pillen, 10,2 gram MDMA en 16,73 gram cocaïne aangetroffen. Daarnaast had hij 3 telefoons en € 2.030,- contant geld bij zich. Gelet hierop gaat het Openbaar Ministerie uit van een verdenking van handel in verdovende middelen. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van het geldbedrag omdat het Openbaar Ministerie primair zal vorderen dat het geldbedrag zal worden verbeurd verklaard, subsidiair alsnog conservatoir beslag zal worden gelegd.

4.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 9 juli 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van handel in verdovende middelen ex. artikel 2 jo. 10 van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring en mogelijk nog zal dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken of de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal opleggen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen voorwerp zal verbeurd verklaren. Immers, verbalisanten schrijven dat zij hebben waargenomen dat klager verdovende middelen aan, ten minste, één koper heeft verkocht. Daarnaast heeft klager niet met stukken onderbouwd dat het in beslag genomen geld is verkregen door de verkoop van zijn scooter.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.