Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift, ontvangen op 17 juli 2020, betreft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 2.030,-. Klager stelt dat het geldbedrag is verkregen door de verkoop van zijn scooter en dat er geen valide argumenten zijn om het geld te koppelen aan crimineel handelen. De raadsman van klager heeft aangevoerd dat er slechts een verdenking bestaat van handel in verdovende middelen op 9 juli 2020, maar dat er geen bewijs is voor langdurige betrokkenheid bij dergelijke activiteiten.
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, verwijzend naar de vondst van verdovende middelen en contant geld bij klager. De officier van justitie heeft gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat het geldbedrag mogelijk verbeurd verklaard zal worden. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het geldbedrag verbeurd moet worden verklaard.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag en heeft het beklag van klager ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.