ECLI:NL:RBAMS:2020:5437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
RK 20/3168
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek is ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. K. Cantanan, die een schadevergoeding vroeg voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De verzoeker was op 19 maart 2020 aangehouden op verdenking van het niet opvolgen van gegeven bevelen ex artikel 160 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker op 14 mei 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd, wat de basis vormde voor het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord, waarbij de verzoeker niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde vergoeding toe te kennen, ondanks de verzet van het Openbaar Ministerie. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 657,03 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/173990-16
RK: 20/3168
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. K. Cantanan, Herengracht 478, 1017 CB te Amsterdam .
verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoekschrift is op 2 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 20 juli 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie, M.A. van der Vlugt, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 657,03 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd
.Niet kan worden gesteld dat verzoeker de verdenking en het maken van kosten zodanig over zichzelf heeft afgeroepen dat hij deze zelf moet dragen. Verzoeker is het oneens met de handelswijze van de verbalisant. Nu de zaak niet op zitting is gekomen heeft de verdediging niet het verweer kunnen voeren dat uit artikel 160 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) volgt dat men enkel verplicht is ter bescherming van bij het verkeer betrokken belangen gegeven bevel op te volgen en dit dus niet geldt ten aanzien van ieder willekeurig bevel. Daarnaast doet zich mogelijk een situatie als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (“ne bis in idem”) voor, omdat klager ook een boete heeft gekregen voor het niet tonen van een geldig identiteitsbewijs. Gelet hierop had verzoeker goede redenen om een advocaat in te schakelen. De gevraagde vergoeding voor de kosten van de raadsman is niet excessief. De aangehaalde jurisprudentie in het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie zijn niet relevant voor de beoordeling van dit verzoekschrift, omdat het niet om vergelijkbare situaties gaat.
Indien de het verzoekschrift niet wordt toegewezen, heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden teneinde alsnog het proces-verbaal, waarop het Openbaar Ministerie zich baseert, te ontvangen. De raadsman heeft dit proces-verbaal ondanks eerdere verzoeken niet ontvangen.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de kosten van de raadsman en de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er zijn geen gronden van billijkheid aanwezig om de gevraagde vergoeding aan verzoeker toe te kennen nu de zaak is geseponeerd wegens verjaring. Er is uitgebreid geverbaliseerd dat verzoeker het gegeven bevel niet heeft opgevolgd. Verzoeker heeft aan zichzelf te wijten dat de verdenking op hem is gevallen en hij heeft zichzelf in een situatie gebracht die ertoe zou kunnen leiden – en er ook toe heeft geleid – dat hij kosten heeft moeten maken en schade zou lijden. De exceptie in artikel 160 lid 7 WVW is hier niet aan de orde. Daarnaast blijkt uit de urenspecificatie van de raadsman niet dat de werkzaamheden zijn verricht omdat de zaak zo lang heeft voortgeduurd.

4.Beoordeling

Verzoeker is op 19 maart 2020 aangehouden op verdenking van het niet opvolgen van gegeven bevelen ex artikel 160 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 14 mei 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 14 mei 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Hoewel het dossier belastende omstandigheden jegens verzoeker bevat, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand voor risico van verzoeker moet blijven. Dit geldt te meer nu de raadsman in raadkamer gemotiveerd heeft toegelicht welke verweren hij had willen voeren indien het tot een inhoudelijke strafzaak zou zijn gekomen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding van € 657,03 zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van € 550,- toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 657,03 (zeshonderdzevenenvijftig euro en drie cent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.207,03 (duizendtweehonderdenzeven euro en drie cent) op IBAN- [nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Meijers Canatan Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [naam verzoeker] .
Aldus gedaan op 16 oktober 2020
door mr. L. Dolfing, rechter.