In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager die zijn rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift, ingediend op 16 september 2020, verzocht om teruggave van het rijbewijs, dat was ingevorderd na een ademonderzoek waaruit bleek dat de klager een alcoholgehalte had van 1020 µg/l. De klager, werkzaam als ZZP’er in de agrarische sector, stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk en privéleven, en dat de invordering van zijn rijbewijs zijn inkomsten en hobby’s ernstig beïnvloedde. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, verwijzend naar de verkeersveiligheid en de mogelijkheid van een toekomstige onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, gezien het hoge alcoholgehalte en het blanco strafblad van de klager. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de klager zijn rijbewijs terug zou moeten krijgen op 10 januari 2021, de mogelijkheid voor de strafrechter om een langere ontzegging op te leggen niet uitgesloten was. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurt na 10 januari 2021. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter L. Dolfing, in aanwezigheid van griffier L.P.H. Borghans.