ECLI:NL:RBAMS:2020:5440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
RK 20/3027
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten raadsman en verzoekschrift op basis van artikel 530 Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 16 oktober 2020, is het verzoek van verzoekster om een vergoeding voor de kosten van haar raadsman en de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegewezen. Verzoekster, geboren in 1996, had een verzoekschrift ingediend op 23 juni 2020, waarin zij verzocht om een vergoeding van € 1.355,51 voor de kosten van haar raadsman en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de raadsman van verzoekster, mr. T. den Haan, en de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, gehoord in een openbare raadkamer. Verzoekster was niet verschenen, ondanks een geldige oproep.

De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de kosten, verwijzend naar het feit dat de zaak is geëindigd met een beleidssepot omdat deze inmiddels vijf jaar oud was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er belastende omstandigheden in het dossier zijn, niet kan worden vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand voor risico van verzoekster moeten blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding toe te kennen, en heeft de opgegeven kosten geverifieerd aan de hand van de overgelegde urenspecificatie en declaratie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om verzoekster een totale vergoeding van € 1.905,51 toe te kennen, bestaande uit € 1.355,51 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/141779-15
RK: 20/3027
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, Ceintuurbaan 67, 1100 AB te Amsterdam.
verzoekster.

1.Procesgang

Het verzoekschrift is op 23 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 10 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 de raadsman van verzoekster, mr. T. den Haan, die waarneemt namens zijn kantoorgenoot, en de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt in openbare raadkamer gehoord.
Verzoekster is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.355,51 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling van verzoekster. Verzoekster ontkent het feit. Indien er een inhoudelijke behandeling van de strafzaak zou hebben plaatsgevonden zou de verdediging waarschijnlijk verzocht hebben om getuigen te horen en beschikbare camerabeelden te bekijken. Er zijn daarom gronden van billijkheid om de verzochte vergoeding toe te wijzen.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich wel te verzetten tegen het toekennen van de kosten van de raadsman en de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift, nu de zaak is geëindigd met een beleidssepot code 43 (oud feit) omdat de zaak inmiddels vijf jaar oud is. De zaak was bewijsbaar en heeft op een TOM-zitting gestaan, maar na het door de verdediging ingestelde verzet is de zaak vervolgens – om onbekende reden – niet meer op zitting gepland. Het is, gelet op het voorgaande, niet billijk om aan verzoekster een vergoeding te verstrekken.

4.Beoordeling

Verzoekster is op 15 maart 2015 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoekster onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 26 maart 2020 aan haar meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoekster is op 26 maart 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Hoewel het dossier belastende omstandigheden jegens verzoeker bevat, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand voor risico van verzoeker moet blijven. Dit geldt te meer nu de raadsman in raadkamer gemotiveerd heeft toegelicht welke onderzoekshandelingen hij had willen (laten) uitvoeren indien het tot een inhoudelijke strafzaak zou zijn gekomen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding van € 1.355,51 zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van € 550,- toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 1.355,51 (duizenddriehonderdenvijfenvijftig euro en eenenvijftig cent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.905,51 (duizendnegenhonderdenvijf euro en eenenvijftig cent) op IBAN-nummer [nummer] ten name van [naam] , onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 16 oktober 2020
door mr. L. Dolfing, rechter.