7.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van meerdere omtrent verdachte opgemaakte rapportages, waaronder:
- een Pro Justitia-rapportage van 28 augustus 2020, opgemaakt door psychiater M.H. Diawara;
- een Pro Justitia-rapportage van 2 september 2020, opgemaakt door psycholoog V.I. Tiemens.
De inhoud van bovengenoemde rapportages zal hierna kort worden besproken.
De Pro Justitia-rapportage van psychiater M.H. Diawara houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Op de dag van de tenlastegelegde feiten had betrokkene de stem van de duivel gehoord. Toen betrokkene in zijn bed wilde gaan liggen zag hij opeens de duivel in zijn bed. Hij stak het bed in brand in de hoop dat de duivel zou verbranden en hem niet meer lastig zou vallen. Desgevraagd stond hij niet stil bij de eventuele negatieve gevolgen van de brandstichting. Hij zegt veel last te hebben van de duivel en geholpen te willen worden.
Hij heeft wel ziektebesef maar weinig inzicht. Zijn waarneming is gestoord. Er is anamnestisch sprake van auditieve en visuele hallucinaties. Tijdens het gesprek lijkt er ook sprake te zijn van hallucinatoir gedrag, waarbij hij soms een afwezige indruk maakt. Desgevraagd zegt hij de stem van de duivel te horen die steeds herhaalt wat hij zegt. Inhoudelijk is er sprake van waandenkbeelden.
Bij betrokkene is er sprake van een schizofrenie en een stoornis in het gebruik van middelen. Sinds hij in Nederland woont heeft betrokkene last van psychotische klachten in de vorm van het horen van stemmen, paranoïde en grootheidswaandenkbeelden en het waarnemen van een onzichtbaar wezen dat hij de duivel noemt. De klachten bleven in wisselende mate aanwezig en betrokkene werd vanaf 2013 meerdere malen gedwongen opgenomen zowel in de GGZ als in een forensische kliniek. De diagnose schizofrenie werd meerdere malen gesteld. Uitgaande van zijn voorgeschiedenis blijkt dat hij telkens psychotisch decompenseerde en agressief werd als hij een tijd zijn anti psychotische medicatie weigerde te gebruiken. Door de psychotische belevingen heeft hij in wisselende mate last van stress en angstgevoelens die hij soms moeilijk kan verdragen, wat tot inadequate reacties en acting-out gedrag kan leiden.
Vanaf 25 februari 2020 weigerde hij zijn anti psychotische medicatie en werd hij in toenemende mate psychotisch. Op 15 maart 2020 meldde hij bij begeleiders dat hij ’s nachts wakker werd gemaakt door Somalische vrouwen en mannen, soms twee en soms wel tachtig in aantal. Zij kwamen naar hem toe omdat hij een koning is. Drie dagen later werden de tenlastegelegde feiten gepleegd. Op die dag werd hij nog gesproken door de behandelend psychiater die hem nog duidelijk psychotisch vond met grootheidswanen.
Uitgaande van de informatie van betrokkene, de processen-verbaal en de hetero anamnestische informatie, is het aannemelijk dat betrokkene in de periode van de tenlastegelegde feiten floride psychotisch was en dat er sprake was van volledig verlies van zicht op de realiteit. Zijn emotieregulatie en impulscontrole waren sterk aangetast waardoor hij beperkt grip had op zijn (agressieve) impulsen. Zijn vermogen om afwegingen te maken omtrent zijn keuzes en handelingen was ook ernstig aangetast. Hij was niet meer in staat om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Derhalve is het advies om betrokkene de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, niet toe te rekenen.
Bij betrokkene zijn er een aantal risico verhogende factoren voor herhaling van de tenlastegelegde feiten. Betrokkene heeft weinig ziekte-inzicht en is niet therapietrouw. Hij verzet zich telkens tegen injecteerbare langwerkende anti-psychotische medicatie terwijl deze medicatie juist de therapietrouw zou bevorderen en een ernstige psychotische ontregeling zou helpen voorkomen.
Betrokkene behoeft een intensieve en langdurende behandeling met een stevige stok achter de deur.
Vanwege een hoog risico op herhaling, zal er sprake moeten zijn van een hoog beveiligingsniveau. Vanwege het benodigde beveiligingsniveau, het feit dat een intensieve en langdurende behandeling geïndiceerd is en dat de inschatting is dat de resocialisatie een langdurend proces zal zijn, adviseert ondergetekende de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Een
terbeschikkingstelling met voorwaarden is overwogen omdat betrokkene aangeeft hulp te willen. Echter, de inschatting is dat betrokkene, mede vanwege zijn beperkingen, niet in staat zal zijn om zich aan de voorwaarden te houden. Hij heeft meermalen laten zien zich niet aan voorwaarden te kunnen houden binnen allerhande maatregelen.
De Pro Justitia-rapportage van psycholoog V.I. Tiemens houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van schizofrenie alsmede een stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten is er naar de mening van onderzoeker sprake van een psychotisch toestandsbeeld, gekenmerkt door oordeels- en kritiekstoornissen, waaronder grootheidsideeën. Uit de informatie van de psychiater van de afdeling (FPK Inforsa) blijkt dat er op de dag waarop het ten laste gelegde plaatsvindt evident sprake is van psychotische klachten en grootheidswanen. Onderzoeker meent dat uit het onderzoek blijkt dat er bij betrokkene sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis.
Onderzoeker concludeert dat de realiteitstoetsing ten tijde van het ten laste gelegde fors is aangedaan en dat betrokkene ten gevolge hiervan niet bij machte is geweest om zijn impulsen te controleren of zijn
gedrag bij te sturen. Op basis van het hierboven uiteengezette wordt derhalve geadviseerd om
betrokkene het ten laste gelegde - indien bewezen - niet toe te rekenen en betrokkene voor het genoemde
feit als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ten aanzien van de klinische factoren blijkt dat er aanwijzingen bestaan voor een ernstig gebrek aan zelfinzicht, gebrek aan inzicht in het risico van gewelddadig gedrag en in de noodzaak van behandeling. De behandeltrouw (medicatie) en responsiviteit op eerdere behandelingen is gering.
Gesteld kan worden dat de psychotische stoornis een leidende rol heeft gespeeld in het ten
laste gelegde. Gelet op de ernst van de psychiatrische stoornis en de eerdere geweldplegingen wordt het risico op recidive van gewelddadig gedrag als hoog ingeschat indien de psychiatrische stoornis niet behandeld wordt en de maatschappelijke situatie van betrokkene niet verandert.
Uit de psychiatrische voorgeschiedenis blijkt dat betrokkene vanaf 2013 psychiatrisch in zorg is.
GGZ-opnames waren herhaaldelijk het gevolg van (…) het weigeren van (depot)medicatie. Ten gevolge daarvan was er geregeld sprake van - aan psychose gerelateerde - geweldsincidenten. Er is thans nog immer - zo blijkt uit onderhavig onderzoek - sprake van ernstige- en chronische problematiek en een gebrek aan ziektebesef. Op basis hiervan wordt een intensief behandeltraject met langdurige nazorg binnen de forensische setting noodzakelijk geacht.
Gelet op de aan psychose gerelateerde agressie, mede gelet op de ernst van de problematiek en de aard van het ten laste gelegde en voorts gelet op de benodigde veiligheid van de behandelsetting en de gevaarzetting acht onderzoeker het niet toereikend om klinische opname te laten plaatsvinden middels (door)plaatsing van betrokkene naar een andere kliniek, teneinde artikel 37 plaatsing te voltooien of middels een zorgmachtiging.
Een Tbs met voorwaarden is enkel mogelijk indien wordt ingeschat dat de voorwaarden worden nageleefd. Betrokkene heeft zich tot op heden (nagenoeg) niet in staat dan wel bereid getoond om voorwaarden op het gebied van medicatiebeleid en middelenabstinentie na te leven. Meegewogen wordt voorts dat er sprake is van een aan psychotische decompensatie gerelateerde neiging tot (ernstige) agressie. Derhalve wordt aan de rechtbank een Tbs met dwangverpleging in overweging gegeven.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en volgt hun advies. Het bewezen geachte kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Verdachte heeft een feit gepleegd, brandstichting, waarop meer dan vier jaar gevangenisstraf staat en bij hem was ten tijde van het plegen van dat feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, vastgesteld door een psychiater en een psycholoog. Dan kan een tbs-maatregel worden opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende, maatregelen niet effectief zijn (geweest).
Uit bovengenoemde rapporten blijkt dat verdachte meerdere malen is geplaatst in een FPK en dat hij herhaaldelijk is opgenomen binnen de reguliere GGZ. Tijdens die opnames was regelmatig sprake van
- aan psychose gerelateerde - geweldsincidenten.
Op grond van de rapporten stelt de rechtbank vast dat sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte heeft volgens de deskundigen weinig ziekte-inzicht en is niet therapietrouw. Verdachte heeft een intensieve en langdurige behandeling nodig in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Om die reden adviseert de psychiater de rechtbank om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Een tbs-maatregel met voorwaarden is volgens de psychiater niet voldoende, omdat hij niet verwacht dat verdachte in staat zal zijn om zich aan de voorwaarden te houden. Ook de psycholoog heeft de rechtbank - om diezelfde reden - in overweging gegeven een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en zal de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Een minder ingrijpende maatregel dan tbs met dwangverpleging, zoals door de raadsman is geopperd, biedt naar het oordeel van de rechtbank - gelet op de adviezen van de deskundigen - onvoldoende waarborgen.
De rechtbank overweegt dat een tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De tbs-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.