Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het door deze rechtbank op 4 december 2019 tussen Vestius en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/13/671062 / HA ZA 19-900
- de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie), met producties
- het tussenvonnis van 8 juli 2020
- het proces-verbaal van de op 13 augustus 2020 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde processtukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie met producties.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
)en in een email van 11 december 2019 (zie hiervoor onder 2.24) heeft verklaard dat in het genoemde ‘certificate of non-service’ ten onrechte is vermeld dat de ‘defendant’ de stukken heeft teruggestuurd, omdat de nieuwe bewoner van het adres de stukken heeft teruggestuurd, doet aan het voorafgaande niet af. Die (veel later gebleken) fout heeft mogelijk wel tot gevolg gehad dat de dagvaarding [gedaagde] niet heeft bereikt, maar dat komt niet voor rekening van Vestius, die immers mocht afgaan op het door de centrale autoriteit afgegeven ‘certificate of service’, en maakt de dagvaarding dan ook niet nietig.
“We are not seeking compensation, as this will be dealt with seperately, in the writ of summons that [gedaagde] ( [gedaagde] , rb) had submitted to Rechtbank Amsterdam.”
Dit brengt mee dat Vestius niet aan [gedaagde] kan tegenwerpen dat zij niet op of na de zitting van 29 augustus 2018 heeft aangegeven wel over een schikking met ING te willen onderhandelen. Het lag immers juist op de weg van mr. [voormalig advocaat] om op het moment dat een schikking aan de orde kwam daarover met zijn cliënte te overleggen. Het beroep van Vestius op eigen schuld van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
De kosten aan zijde van Vestius worden begroot op:
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)