ECLI:NL:RBAMS:2020:5514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
C/13/678653 / HA ZA 20-104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstek en beroepsfout van advocaat in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiseres, Vestius Advocaten B.V., had in een eerdere procedure een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in het verzet ging tegen het verstekvonnis. De gedaagde stelde dat de vordering van Vestius moest worden afgewezen vanwege een beroepsfout van haar voormalige advocaat, mr. [voormalig advocaat]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op 4 april 2018 juridische bijstand zocht in een arbeidsrechtelijk geschil met haar voormalige werkgever, ING Bank Personeel B.V., en dat zij een opdrachtovereenkomst met Vestius Advocaten B.V. heeft gesloten. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure uitvoerig besproken, inclusief de communicatie tussen de gedaagde en haar voormalige advocaat.

De rechtbank oordeelde dat mr. [voormalig advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt door de schikkingsmogelijkheid tijdens de zitting van 29 augustus 2018 zonder overleg met de gedaagde af te wijzen. Dit leidde tot schade voor de gedaagde, die de rechtbank begrootte op basis van de gemiste schikkingskans en de kosten van haar nieuwe advocaat. De rechtbank heeft de vordering van Vestius tot betaling van openstaande facturen toegewezen, maar heeft ook de schadevergoeding aan de gedaagde in reconventie toegewezen, tot een totaalbedrag van € 10.290,63. De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd, behoudens de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, en opnieuw recht gedaan, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 39.800,70 aan Vestius, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/678653 / HA ZA 20-104
Vonnis in verzet van 7 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTIUS ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S.M. Pieroelie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Denemarken,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. L. van Leeuwen te Haarlem.
Partijen zullen hierna Vestius en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 4 december 2019 tussen Vestius en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/13/671062 / HA ZA 19-900
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie), met producties
  • het tussenvonnis van 8 juli 2020
  • het proces-verbaal van de op 13 augustus 2020 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde processtukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 4 april 2018 Vestius benaderd in verband met juridische bijstand in een arbeidsrechtelijk geschil met haar (voormalig) werkgever ING Bank Personeel B.V. (hierna: ING). Op 11 april 2018 hebben zij ter zake een opdrachtovereenkomst gesloten. De zaak is behandeld door mr. [voormalig advocaat] (hierna: mr. [voormalig advocaat] ), destijds werkzaam voor Vestius.
2.2.
De door mr. [voormalig advocaat] uitgevoerde werkzaamheden bestonden onder meer uit het voeren van twee gerechtelijke procedures, een door ING tegen [gedaagde] aangespannen ontbindingsprocedure en een door [gedaagde] tegen ING aangespannen schadevergoedingsprocedure (de bodemprocedure), alsmede een klachtprocedure bij het College voor de Rechten van de Mens (CMR).
2.3.
Op 16 mei 2018 stuurde [gedaagde] mr. [voormalig advocaat] nadere documentatie over haar zaak. Zij verwees daarbij naar een aantal door haar geschreven notities van in totaal meer dan 55 pagina’s. Bij e-mail van 21 mei 2018 heeft zij aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) As discussed last week, [betrokkene] (de echtgenoot van [gedaagde] , rb) and I have put together what are very likely to be lines of ING’s defence—given that they have broadcast these in letters and during mediation. We have done so in an 11 page document, attached, which details our points of rebuttal, and which hopefully form a coherent basis for the relevant part of the writ. (…)
Accordingly, I am also including here a Word version of the Undesirable Behaviour complaint (UBC), as this will help you prepare the writ of summons. I believe it would be useful if you read this document carefully (…)
In terms of writ structure, we assume it will be necessary to introduce the chronology and the various issues at hand, in order to provide the relevant context for the specific legal breaches. (…)”
2.4.
Bij e-mail van 29 mei 2018 heeft mr. [voormalig advocaat] aan [gedaagde] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) About the documents you have insistently asked me to read: I read most of the UBC complaint (about 25 pages) and will finish (16 more to go) while drafting the writ. You have to be aware that close reading a 41 page document of that nature (containing a lot of very detailed information) costs me a couple of hours. But it is well written and has been useful so far. I yet have to study the defense rebuttal document you wrote (10+ pages) and your memo on unlawful dismissal (‘only’ 4), but I promise to do so. (…)”
2.5.
Bij e-mail van 4 juni 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) We have three main observations:
i) there are three sections we think should be added: an overview/summary section; a section detailing the ‘unlawful termination’ element of the claim, and a ‘schade van [gedaagde] ’ section. We have added all these sections to the draft writ, in English.
ii) More of the evidence that we have, especially from the transcripts, notably February 20th, need to be added to the running text (…)
iii) The facts need to be pleaded a little more, rather than always allowing the facts to speak for themselves. We have added elements, in this vein, at relevant places, including ‘interim conclusions’ in the first few descriptive sections.
We believe that the next logical step is to render our English insertions into Dutch, in order to create a seamless text. (…) Should you have the time today, in the interest of expediting matters, it might be useful if you started with the translation already.
Once we have a close to ready version of the document, hopefully later this week, we will need to go through the document again (…)”
2.6.
Bij e-mail van 11 juni 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) my strategy remains as previously discussed, and which you enthusiastically agreed to: we will initiate compensation proceedings in the Rechtbank on grounds of sex discrimination, victimisation and breach of contract. (…)”
2.7.
Bij e-mail van 14 juni 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Thank you so much for all your hard work on the writ of summons. I am very pleased with it: it’s an extremely strong document and we remain very optimistic. (…)”
2.8.
Bij e-mail van 2 juli 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Thank you so much for forwarding this excellent news: this is testimony to you having continued to follow up with the College, and of course the excellent submission you prepared on my behalf. (…)”
2.9.
Bij e-mail van 30 juli 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Many thanks for all your excellent work on the ‘defence’ document so far. As we have come to expect, you are model of efficiency, and careful structuring and argumentation.
With respect to finances, we will, as already mentioned pay the reminder of the first bill of 9,000 EUR in August. We are now in a position to pay the full amount of the second bill, 14,447.40 EUR in September. This will mean we will have paid around 28,000 EUR of the invoicing by September. We are working on liquidating further assets, and are doing so as quickly as we can, and will revert to
you with further news on settling the outstanding amounts. Your invoices shall be paid in full! And in as timely a fashion as is humanly possible (…) We very much appreciate your hard work! (…)”
2.10.
Bij e-mail van 2 augustus 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Many thanks for producing an excellent, near-final document. (…)
We understand your concerns with length; but we do feel this length is appropriate (…) We are VERY pleased with your efforts as they stand. (…)”
2.11.
Op 29 augustus 2018 heeft de zitting in het kader van de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter plaatsgevonden. Op die zitting heeft mr. [voormalig advocaat] de door de kantonrechter aangeboden schikkingsmogelijkheid zonder overleg met [gedaagde] afgewezen.
2.12.
Bij e-mailbericht van 31 augustus 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht,
voor zover hier relevant:
“I hereby withdraw my instructions, and terminate our professional relationship; with immediate effect, you are no longer my authorised legal representative. (…)”
Vervolgens heeft [gedaagde] een nieuwe advocaat, mr. G. van Wulfften Palthe (hierna: mr. Palthe) in de arm genomen.
2.13.
Mr. [voormalig advocaat] heeft [gedaagde] voor zijn werkzaamheden gedurende de periode mei tot en met september 2018 diverse declaraties gestuurd voor een totaalbedrag van
€ 63.678,42, waarvan € 13.173,27 is betaald. Nadien is aan [gedaagde] een bedrag van
€ 413,82 gecrediteerd in verband met een dubbele declaratie. Een bedrag van € 50.091,33 heeft [gedaagde] tot op heden onbetaald gelaten.
2.14.
Bij brief van 18 september 2018 heeft [gedaagde] aan mr. [voormalig advocaat] bericht, voor zover hier relevant:
Conclusion
(…) Your advice in a several matters, including fair compensation was erroneous, and has led to my being financially exposed. I have had no choice but to appoint a new lawyer, who must now learn the case, meaning I am paying, in effect, double. (…) As I am now forced to initiate new legal procedures, I am under time pressure to ensure I continue to have funds to do so. Moreover, given your prejudicial conduct since I withdrew my instructions, I have little option but to seek summary intervention from the Orde who have the power to impose sanctions, that will have the net result of ensuring you can no longer continue to harm my legal prospects.
As intimated at the outset, I hereby request that Vestius agrees to provide me with compensation within the next seven days.(…)”
2.15.
Bij e-mail van 11 oktober 2018 heeft [gedaagde] aan Vestius bericht, voor zover hier relevant:
“(…) The consequence of this is that we are now in dispute. I do not believe that I owe you any money, and contest all your invoices. I also believe that in fact you owe me money, as I explained in my letter of September 18th. In your response, below, you declined to confirm that you will refrain from breaching my confidentiality further. You also declined to respond to my detailed complaint. And, you declined to provide me with the compensation I proposed, as some amends for my serious financial reversal, which has been caused by your conduct in my legal case. (…)
I will also now seek advice on the best way to seek adequate compensation from Vestius for your negligence. (…)”
2.16.
Op 27 oktober 2018 heeft [gedaagde] bij de Nederlands Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend tegen mr. [voormalig advocaat] . De beslissing van
25 november 2019 van de Raad van Discipline luidt, voor zover hier relevant:
“5.17 (…) klachtonderdeel f); het afwijzen van de door de kantonrechter geboden schikkingsmogelijkheid. Nergens blijkt uit dat verweerder (mr. [voormalig advocaat] , rb) dit voorafgaand aan de zitting of op de zitting met klaagster ( [gedaagde] , rb) heeft (voor)besproken. Dat had wel op zijn weg gelegen. In het algemeen heeft te gelden dat een zitting een eigen dynamiek kent, waar de betrokken partijen en hun gemachtigden een open oog en oor moeten hebben voor eventueel voortschrijdend inzicht, ook ten aanzien van de eigen stellingen en inzichten. Verweerder had dan ook naar aanleiding van de vraag van de kantonrechter ten minste nader moeten overleggen met klaagster, alvorens een reactie te geven. Klachtonderdeel f) is dan ook gegrond. (…)
5.26
In dit klachtonderdeel verwijt klaagster ( [gedaagde] , rb) verweerder (mr. [voormalig advocaat] , rb) dat hij onethisch heeft gedeclareerd. Volgens klaagster vertoont het declaratiegedrag van verweerder een patroon van het opzettelijk overdrijven van de hoeveelheid tijd die gemoeid is met het voorbereiden van documentatie, e-mails en telefoontjes. Zo heeft verweerder vijf uur gedeclareerd voor een e-mail aan mevrouw F en ruim 21 uur voor het indienen van de Nederlandstalige klacht bij het college.
5.27
De raad stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en blijkt ook niet uit het klachtdossier. Hoewel verweerder in een paar maanden tijd een aanzienlijk bedrag aan klaagster heeft gedeclareerd – in totaal bijna € 65.000,- - is dit gezien de omvang van de door verweerder opgestelde processtukken en de tijd die verweerder heeft gestoken in de communicatie met klaagster niet excessief te noemen. (…)
6.1
Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij op de zitting van 29 augustus 2018 de door de kantonrechter geboden schikkingsmogelijkheid heeft afgewezen zonder (voorafgaand) overleg met klaagster. De raad acht hiervoor de oplegging van een waarschuwing passend en geboden. (…)”
2.17.
[gedaagde] is op 31 december 2018 verhuisd naar het huis van haar echtgenoot aan [adres 1] te [plaats 1] , Verenigd Koninkrijk.
2.18.
Bij vonnis van 5 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van [gedaagde] in de door haar tegen ING aangespannen schadevergoedingsprocedure afgewezen.
2.19.
Op 9 juli 2019 heeft [gedaagde] de aan haar in eigendom toebehorende woning aan het [adres 2] te [plaats 2] (hierna: de woning) verkocht. De levering stond gepland op 29 juli 2019.
2.20.
Vestius heeft na verkregen verlof op 16 juli 2019 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op de woning, ter verzekering van verhaal van een voorlopig op € 65.118,73 begrote vordering, inclusief rente en kosten.
2.21.
De beslagstukken gedateerd 17 juli 2019 zijn door de centrale autoriteit in het Verenigd Koninkrijk (hierna: de centrale autoriteit), onder vermelding van referentienummers ‘ [referentienummer 1] ’ (transmitting agency) en ‘ [referentienummer 2] ’ (receiving agency), betekend door het achterlaten van de stukken in een gesloten envelop op het adres [adres 1] , [plaats 1] , Verenigd Koninkrijk, op 8 augustus 2019. De centrale autoriteit heeft op 4 oktober 2019 een ‘certificate of service’ afgegeven en eveneens een ‘certificate of non-service’. In het ‘certificate of non-service’ staat dat de stukken door ‘defendant’ zijn teruggestuurd.
2.22.
De centrale autoriteit heeft in een brief (met vermelding van ‘our ref: [referentienummer 2] ’ en ‘your ref: TRA: [referentienummer 1] ’) aan gerechtsdeurwaarder Toonen vermeld, voor zover hier relevant:
“Please find enclosed a certificate of service indicating that your documents have been served. However, subsequent to the serving of your documents they were returned to us by the current residents of the address provided.
Therefore, we are returning your documents along with the Certificate Of Service indicating succesfully served in accordance to the Civil Procedure Rules of England and Wales by delivery through letterbox.
If you wish to attempt service of the documents again, you will need to provide an alternative address and resubmit with a new Request Form. (…)”
2.23.
Gerechtsdeurwaarder Toonen heeft namens Vestius aan de centrale autoriteit verzocht om de dagvaarding van 23 juli 2019 aan [gedaagde] te betekenen. Het ontvangstbewijs daarvan dateert van 10 augustus 2019. De betekening heeft vervolgens plaatsgevonden op 27 augustus 2019. De centrale autoriteit heeft op 4 oktober 2019 een certificaat afgegeven met referentienummers ‘ [referentienummer 1] -dagz’ (transmitting agency) en ‘ [referentienummer 3] ’ (receiving agency), waarin staat, voor zover hier relevant:
“12.2. the document was
12.2.1.
served in accordance with the law of the Member State addressed, namely
12.2.2. (…)
the documents were served by posting them through the defendant’s letterbox. This method is good service under rule 6.3 (1) (c) of the Civil Procedure Rules of England and Wales. (…)”
2.24.
Bij e-mail van 11 december 2019 heeft de centrale autoriteit aan [gedaagde] bericht, voor zover hier relevant:
“Please find attached Letter and a scanned copy of the certificate of Non-service, just to clarify on the certificate of non-service section 15.4 it mention “The defendant returned the service and return documents to the court” it should say “current occupier at the address returned the document” this is a typo error. (…)”
2.25.
Bij kortgedingvonnis van 13 januari 2020 heeft de rechtbank Den Haag de vordering van [gedaagde] tot opheffing van het conservatoire beslag op de woning afgewezen.
2.26.
Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft mr. [voormalig advocaat] aan onder meer zijn advocaat bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Ik betwist dat ING 18 ooit maandsalarissen heeft aangeboden. Als het al zo is heeft mevrouw [gedaagde] dit in ieder geval nooit met mij gedeeld. Het enige schikkingsaanbod waarover [gedaagde] mij heeft geïnformeerd was uitbetaling tot einde contract en dateerde van kort voordat ik haar advocaat werd.
(…)
De keuze om in de door ING geïnitieerde ontbindingsprocedure geen billijke vergoeding te verzoeken is door [gedaagde] wel degelijk weloverwogen gemaakt. Ik heb haar zowel mondeling (op 11 juni 2018) als schriftelijk (zie productie 24) uitgelegd waarom ik dit een goede strategie vond en zij was het daarmee eens. Er was dus sprake van ‘informed consent’.
(…)
Ik betwist dat ik met [gedaagde] op 27 augustus 2018, of op enig ander moment, zou hebben afgesproken dat ik tijdens de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek op
30 augustus 2018 zou proberen een schikking te treffen. Het was nu juist de afgesproken strategie om dat niet op dat moment te doen maar nadat het CRM zich over de kwestie zou hebben uitgesproken en onder de druk van de aanhangige bodemprocedure.
(…)
Ik betwist dat mevrouw [gedaagde] mij tijdens de mondelinge behandeling heeft opgedragen of gevraagd tóch met ING in gesprek te gaan over de mogelijkheid van een beëindigingsregeling. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Vestius heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 50.091,33 aan openstaande facturen, € 975,91 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, waaronder de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Bij verstekvonnis van 4 december 2019 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van Vestius toegewezen behoudens de buitengerechtelijke kosten en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat zij wordt ontheven van de veroordeling tegen haar uitgesproken in het verstekvonnis en dat de vorderingen van Vestius alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Vestius in de werkelijk gemaakte kosten van de verzetprocedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst van opdracht te ontbinden en Vestius te veroordelen tot betaling van € 132.418,01, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[gedaagde] heeft het gevorderde bedrag van € 132.418,01 als volgt gespecificeerd:
a. € 63.797,50 aan schade als gevolg van de gemiste schikkingskans;
b. € 38.922,16 aan schade wegens kosten mr. Palthe;
c. € 3.086,59 aan schade wegens tolkkosten;
d. € 26.611,76 aan schade wegens onterechte beslaglegging.
3.7.
Vestius voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Gelet op hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.
dagvaarding nietig?
4.3.
[gedaagde] stelt dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend. Dit baseert zij op het feit dat de eerder betekende beslagstukken door de nieuwe bewoner van het adres [adres 1] te [plaats 1] aan de centrale autoriteit zijn teruggestuurd en de centrale autoriteit een ‘certificate of non-service’ met betrekking tot de beslagstukken heeft afgegeven, waaruit blijkt dat haar adres niet meer juist was, zodat de latere betekening van de dagvaarding aan dat adres niet rechtsgeldig kon geschieden.
Dit betoog wordt verworpen. Om te beginnen staat vast dat met betrekking tot de dagvaarding wel een ‘certificate of service‘ van de centrale autoriteit is ontvangen, waarop is aangetekend dat de dagvaarding op het aangegeven adres is uitgereikt (‘good service’), zie hiervoor onder 2.23. Verder blijkt uit het met betrekking tot de beslagstukken afgegeven ‘certificate of non-service’ (zie hiervoor onder 2.21) dat de stukken door ‘defendant’ zijn teruggestuurd. Hieruit kon niet worden afgeleid dat het adres niet meer juist was. Dat betekent dat Vestius er van uit mocht gaan dat de betekening van de dagvaarding geslaagd was. Dat de centrale autoriteit de beslagstukken heeft teruggestuurd aan gerechtsdeurwaarder Toonen (zie hiervoor onder 2.22
)en in een email van 11 december 2019 (zie hiervoor onder 2.24) heeft verklaard dat in het genoemde ‘certificate of non-service’ ten onrechte is vermeld dat de ‘defendant’ de stukken heeft teruggestuurd, omdat de nieuwe bewoner van het adres de stukken heeft teruggestuurd, doet aan het voorafgaande niet af. Die (veel later gebleken) fout heeft mogelijk wel tot gevolg gehad dat de dagvaarding [gedaagde] niet heeft bereikt, maar dat komt niet voor rekening van Vestius, die immers mocht afgaan op het door de centrale autoriteit afgegeven ‘certificate of service’, en maakt de dagvaarding dan ook niet nietig.
betaling openstaande facturen
4.4.
[gedaagde] stelt dat mr. [voormalig advocaat] excessief heeft gedeclareerd. Zo zijn 21 uur aan werkzaamheden in rekening gebracht voor de vertaling van een reeds door [gedaagde] opgesteld 18 pagina’s tellende Engelse klacht bij het CRM, 63 uur voor het opstellen van de dagvaarding in de schadevergoedingsprocedure en 41 uur voor het opstellen van het verweer in de ontbindingsprocedure. Verder heeft Vestius onevenredig veel tijd gerekend voor het voorbereiden van diverse besprekingen en de zitting van 29 augustus 2018. Met de reeds betaalde € 13.173,27 is voor de gebrekkige dienstverlening van mr. [voormalig advocaat] volgens [gedaagde] ruimschoots betaald.
4.5.
Vestius voert aan dat de facturen zijn gespecificeerd en door [gedaagde] steeds zonder bezwaar of protest zijn ontvangen en aanvaard, behoudens een abusievelijk dubbele boeking van € 413,82 dat is gecrediteerd. Bovendien heeft [gedaagde] diverse keren uitdrukkelijk laten blijken dat zij heel tevreden was met de geleverde diensten en toegezegd dat alle werkzaamheden zouden worden betaald. Vestius heeft hiertoe verwezen naar de hiervoor onder 2.7 tot en met 2.10 opgenomen e-mails van [gedaagde] .
Betwist wordt dat mr. [voormalig advocaat] excessief heeft gedeclareerd. Er was sprake van een zeer arbeidsintensieve zaak, met bovengemiddeld contact, waaronder vrijwel dagelijks
e-mailcontact, 4 langdurige besprekingen op kantoor en veel langdurige telefoongesprekken. [gedaagde] produceerde bovendien diverse zeer uitgebreide en gedetailleerde notities waarvan zij verlangde en insisteerde dat mr. [voormalig advocaat] deze bestudeerde en verwerkte in zijn processtukken (zie hiervoor onder 2.3 tot en met 2.5). Mr. [voormalig advocaat] heeft een klachtschrift opgesteld voor het CMR, een dagvaarding voor een schadevergoedingsprocedure en een verweerschrift tegen de door ING verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsmede pleitnotities voor de mondelinge behandeling van dat verzoek.
De dagvaarding besloeg uiteindelijk 94 pagina’s en had 57 producties, het verweerschrift in de ontbindingszaak telde 52 pagina’s en had 48 producties. De totstandkoming van deze stukken ging telkens in diverse concept-rondes en er was nogal wat discussie over de omvang van de stukken. Zo heeft zij de concept-dagvaarding in de bodemprocedure van mr. [voormalig advocaat] die 53 pagina’s besloeg, bewerkt tot 107 pagina’s. In dat licht van het voorgaande was de omvang van de declaraties, gelet op het overeengekomen uurtarief van € 285, niet excessief. Mr. [voormalig advocaat] heeft er herhaaldelijk op gewezen dat hij ongewoon veel werk had aan de uitvoering van de arbeidsintensieve instructies van [gedaagde] en dat de kosten opliepen, maar zij benadrukte dat zij volledig achter de door haar gekozen aanpak stond.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. De declaraties zijn gespecificeerd en niet concreet gemotiveerd betwist. Als uitgangspunt geldt dan ook dat de gedeclareerde uren zijn gemaakt. De vraag is vervolgens of mr. [voormalig advocaat] excessief heeft gedeclareerd. Gezien de door mr. [voormalig advocaat] opgestelde stukken in de diverse procedures, de besprekingen en de
e-mailcorrespondentie met [gedaagde] , zoals opgenomen onder 2.3 tot en met 2.10 en die overigens uit het dossier blijken, wordt aangenomen dat de gedeclareerde uren noodzakelijk waren. Uit die e-mails blijkt bovendien dat [gedaagde] zeer tevreden was over de door mr. [voormalig advocaat] uitgevoerde werkzaamheden en dat zij herhaaldelijk heeft toegezegd de facturen te betalen. [gedaagde] heeft de omvang van de facturen bovendien slechts in algemene zin betwist. Ook niet eerder heeft [gedaagde] bezwaar tegen de facturen gemaakt dan nadat zij mr. Palthe had ingeschakeld. Voor zover mr. Palthe heeft verklaard dat de aanpak van mr. [voormalig advocaat] verkeerd was, is dat niet nader geconcretiseerd, behalve op het punt van de gedeeltelijk gegrond bevonden tuchtklacht wat betreft de dubbele boeking, waarvoor
€ 413,82 is gecrediteerd.
De conclusie op grond van het voorgaande is dan ook dat er geen sprake is van excessief declareren. Dit brengt mee dat de vordering in conventie tot betaling van € 50.091,33 toewijsbaar is, behoudens een geslaagd beroep op verrekening (zie hierna onder 4.17).
beroepsfout?
4.7.
[gedaagde] stelt dat met de beslissing van de Raad van Discipline vast staat dat mr. [voormalig advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt door de schikkingsmogelijkheid op de zitting van 29 augustus 2018 zonder overleg met haar af te wijzen. Door die beroepsfout heeft zij schade geleden. De schade bestaat uit een bedrag van ten minste € 63.797,50, zijnde het bedrag dat ING hoogstwaarschijnlijk als schikking zou hebben aangeboden indien mr. [voormalig advocaat] de schikkingsmogelijkheid niet zou hebben afgewezen. Dit bedrag is gebaseerd op uitlatingen van mr. [voormalig advocaat] zelf, de nog resterende looptijd van het contract van [gedaagde] van 6,5 maand en eerdere schikkingsaanbiedingen van ING van 6, 12 en 18 maansalarissen.
Verder bestaat de schade van [gedaagde] uit de kosten van mr. Palthe van in totaal
€ 38.922,16 voor de overdracht van het dossier en voor het moeten voortzetten van de procedure tegen ING. In dat kader hebben drie zittingen plaatsgevonden, waarvoor [gedaagde] ook kosten heeft moeten maken voor tolken van in totaal € 3.086,59.
4.8.
Vestius betwist dat mr. [voormalig advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt. De strategie van [gedaagde] was er nadrukkelijk op gericht dat het ontbindingsverzoek van ING werd afgewezen en dat niet in de ontbindingsprocedure maar in de bodemprocedure schadevergoeding zou worden gevorderd. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch zou worden ontbonden verzocht [gedaagde] de kantonrechter uitdrukkelijk om daarbij geen billijke vergoeding toe te kennen. Voor mr. [voormalig advocaat] was dan ook duidelijk dat [gedaagde] op het moment van de zitting geen beëindigingsregeling wilde treffen. Vestius verwijst hiertoe onder meer naar de e-mail van 11 juni 2018 van [gedaagde] (zie hiervoor onder 2.6) en naar het door [gedaagde] opgestelde stuk ‘Preparation for pleadings 27th August 2018’, waarin onder meer staat:
“We are not seeking compensation, as this will be dealt with seperately, in the writ of summons that [gedaagde] ( [gedaagde] , rb) had submitted to Rechtbank Amsterdam.”
In het kader van voornoemde strategie heeft mr. [voormalig advocaat] in antwoord op de vraag van de kantonrechter of partijen ‘de gang op wilden’ geantwoord alleen te willen praten over een oplossing op grond van herplaatsing van [gedaagde] in een andere passende rol binnen ING. Daartoe was ING echter niet bereid. Daarom hebben partijen niet over een schikking gesproken.
Verder is volgens Vestius volstrekt onaannemelijk dat er op 29 augustus 2018 een schikking voor € 63.797,50 zou zijn getroffen. Niet alleen was dit in strijd met de gemaakte afspraken, maar dit bedrag was bovendien veel lager dan de – volgens [gedaagde] maar mr. [voormalig advocaat] onbekende – eerder gedane aanbiedingen van ING van 12 en 18 maandsalarissen en [gedaagde] had al een aanbod van ING van 6 maandsalarissen afgewezen.
Van een causaal verband tussen de beroepsfout en de schade is dan ook geen sprake.
Als er al een beroepsfout zou worden aangenomen, beroept Vestius zich op eigen schuld van [gedaagde] . Het is met name aan de eigen opstelling en wensen van [gedaagde] te wijten dat op 29 augustus 2018 geen schikking is getroffen. Zij heeft vooraf duidelijk geïnstrueerd dat zij niet wilde schikken en zowel tijdens als na de zitting heeft zij niet laten weten van mening te zijn veranderd. De omstandigheden die hebben geleid tot de gestelde schade zijn dan ook grotendeels aan [gedaagde] toe te rekenen.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid niet ook automatisch civielrechtelijke aansprakelijkheid impliceert en dat de burgerlijke rechter een eigen en andere afweging moet maken dan de tuchtrechter.
De rechtbank moet derhalve zelfstandig vaststellen of er sprake is van een beroepsfout van mr. [voormalig advocaat] .
In dat kader staat ter beoordeling of mr. [voormalig advocaat] in zijn hoedanigheid van advocaat bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan, hetgeen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat, ook als tijdens het overleg voorafgaand aan de zitting als strategie zou zijn afgesproken dat geen schadevergoeding zou worden gevorderd in de ontbindingsprocedure maar in de bodemprocedure, het verloop van de zitting aanleiding kan zijn die strategie nogmaals te bespreken. Dat was in dit geval geboden omdat duidelijk was geworden dat een ander onderdeel van de afgesproken strategie niet kon worden uitgevoerd, omdat de kantonrechter duidelijk had gemaakt niet te zullen wachten op het oordeel van het CRM. Op zijn minst had mr. [voormalig advocaat] daarom kort nader moeten overleggen met [gedaagde] over een eventuele wijziging van de vooraf afgesproken strategie. Door dit niet te doen heeft mr. [voormalig advocaat] een beroepsfout gemaakt.
Dit brengt mee dat Vestius niet aan [gedaagde] kan tegenwerpen dat zij niet op of na de zitting van 29 augustus 2018 heeft aangegeven wel over een schikking met ING te willen onderhandelen. Het lag immers juist op de weg van mr. [voormalig advocaat] om op het moment dat een schikking aan de orde kwam daarover met zijn cliënte te overleggen. Het beroep van Vestius op eigen schuld van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
4.10.
Voor zover [gedaagde] nog andere verwijten aan mr. [voormalig advocaat] heeft gemaakt, heeft zij daaraan geen schadevordering gekoppeld, zodat die verwijten hier geen bespreking behoeven.
4.11.
Vervolgens is de omvang van de door [gedaagde] als gevolg van de beroepsfout van mr. [voormalig advocaat] geleden schade aan de orde. Bij de begroting van die schade komt het aan op een schatting aan de hand van de goede en kwade kansen op een schikking die [gedaagde] in de desbetreffende procedure gehad zou hebben gehad in de situatie dat de beroepsfout van mr. [voormalig advocaat] wordt weggedacht en dus de kans dat daardoor ook verdere kosten zouden zijn voorkomen.
4.12.
Gelet op de tussen [gedaagde] en mr. [voormalig advocaat] afgesproken strategie om in de ontbindingsprocedure geen beëindigingsregeling te treffen, welke strategie door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd is weersproken, en gelet op het feit dat ING op de ontbindingszitting de voorwaarde van mr. [voormalig advocaat] voor schikkingsonderhandelingen om [gedaagde] in een andere passende functie te laten werken niet heeft geaccepteerd, was naar het oordeel van de rechtbank de kans op een schikking niet geheel afwezig maar ook niet groot. [gedaagde] stelt dat zou zijn geschikt voor € 63.797,50. Zij stelt echter zelf ook dat ING eerder schikkingsvoorstellen heeft gedaan van 12 en 18 maandsalarissen. Verder is van belang dat [gedaagde] onweersproken een eerder schikkingsaanbod van ING van 6 maandsalarissen heeft afgewezen. In het licht van het voorgaande schat de rechtbank, ervan uitgaande dat ING op de zitting een schikkingsaanbod van € 63.797,50 zou hebben gedaan, de kans op een schikking voor dat bedrag op 10%.
4.13.
Dit brengt mee dat de schade van [gedaagde] als gevolg van de gemiste schikkingskans wordt begroot op € 6.379,75 (10% x € 63.797,50).
Ook de door [gedaagde] opgevoerde kosten van de tolken en de kosten van mr. Palthe zijn naar het oordeel van de rechtbank terug te voeren op de beroepsfout van mr. [voormalig advocaat] , doordat de zaak op 29 augustus 2018 niet is geschikt maar [gedaagde] heeft moeten doorprocederen tegen ING.
Met betrekking tot de gespecificeerde en onweersproken kosten van de tolken van
€ 3.086,59 bedraagt de schade op grond van het voorgaande 10% daarvan, ofwel € 308,66.
Met betrekking tot de opgevoerde kosten van mr. Palthe is op grond van artikel 19.1.2 van de toepasselijke NAP070-voorwaarden schade wegens het geheel of gedeeltelijk opnieuw verrichten van de door verzekerde (Vestius) verrichte werkzaamheden uitgesloten. Dit brengt mee dat de kosten van het inlezen van het dossier door mr. Palthe niet toewijsbaar zijn, zodat die kosten afgetrokken moeten worden van de totale kosten van mr. Palthe. Nu die kosten in het door [gedaagde] overgelegde overzicht niet zijn gespecificeerd, worden die werkzaamheden redelijkerwijs begroot op 10 uur. Uitgaande van het in voornoemd overzicht genoemde uurtarief van € 290,-- van mr. Palthe, wordt de schade op dit punt begroot op 10% x € 36.022,16 (€ 38.922,16 minus € 2.900,--), ofwel € 3.602,22.
Op grond van het voorgaande is als gevolg van de beroepsfout van mr. [voormalig advocaat] aan schade in reconventie toewijsbaar in totaal € 10.290,63 (€ 6.379,75 kosten gemiste schikkingskans + € 3.602,22 kosten nieuwe advocaat + € 308,66 kosten tolken).
ontbinding overeenkomst van opdracht
4.14.
[gedaagde] vordert verder in reconventie ontbinding van de overeenkomst van opdracht. Die vordering zal worden afgewezen, nu de overeenkomst bij e-mail van 31 augustus 2018 (zie hiervoor onder 2.12) reeds door [gedaagde] is beëindigd en een beëindigde overeenkomst niet kan worden ontbonden.
schade beslagkosten
4.15.
[gedaagde] vordert in reconventie bovendien betaling van de door haar geleden schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging van in totaal € 26.611,76. Zij stelt daartoe dat de vordering van Vestius in conventie dient te worden afgewezen dan wel door verrekening is voldaan, zodat het beslag ten onrechte is gelegd. Wat betreft de verrekening verwijst [gedaagde] naar haar e-mails van 18 september 2018 en 11 oktober 2018 (zie hiervoor onder 2.14 en 2.15).
4.16.
Die stelling gaat niet op, zoals Vestius terecht betoogt, nu de vordering van Vestius in conventie toewijsbaar is en uit het voorgaande voortvloeit dat de tegenvordering van [gedaagde] de vordering van Vestius niet overtreft en dus niet door verrekening is voldaan.
Het voorgaande brengt mee dat het beslag niet ten onrechte is gelegd en dus niet onrechtmatig is, zodat de gevorderde beslagkosten zullen worden afgewezen.
conclusie conventie
4.17.
Gelet op het voorgaande is de vordering in reconventie toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 10.290,63. Gelet op het beroep van [gedaagde] op verrekening, is in conventie een bedrag van € 39.800,70 (€ 50.091,33 minus € 10.290,63) toewijsbaar.
wettelijke rente
4.18.
[gedaagde] heeft de door Vestius op 6 december 2019 (met het verstekvonnis) toegezonden renteberekening betwist wat betreft de berekende wettelijke rente over de eerste factuur van € 13.173,27, omdat dit bedrag reeds was betaald. Dit is niet door Vestius betwist.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de wettelijke rente over de laatste factuur pas is verschuldigd vanaf 10 oktober 2018 en niet vanaf 11 september 2018 zoals Vestius heeft berekend, aangezien die factuur pas op 26 september 2018 aan haar is verzonden. Ook dit heeft Vestius niet betwist.
In het licht van het voorgaande is de wettelijke rente als volgt toewijsbaar: over € 3.742,95 (€ 14.033,58 minus € 10.290,63) vanaf 21 juni 2018, over € 14.409,03 vanaf 25 juli 2018, over € 11.207,63 vanaf 21 augustus 2018 en over € 10.441,09 vanaf 10 oktober 2018, alles tot de dag van voldoening.
conclusie reconventie
4.19.
De reconventionele vordering is door verrekening tenietgegaan en zal worden afgewezen.
proceskosten in conventie
4.20.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Nu in 4.3 is overwogen dat de dagvaarding die tot het verstekvonnis heeft geleid niet nietig was, komen de explootkosten voor vergoeding in aanmerking; de onderstaande kostenveroordeling treedt in de plaats van de proceskostenveroordeling in het verstekvonnis.
De kosten aan zijde van Vestius worden begroot op:
- explootkosten € 81,83
- griffierecht 1.353,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.824,83
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is als niet bestreden toewijsbaar.
beslagkosten in conventie
4.21.
Vestius vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 851,90 aan verschotten (inclusief € 639,00 griffierecht beslagrekest) en
€ 695,00 aan salaris advocaat (1 rekest x € 695,00), in totaal derhalve € 1.546,90.
4.22.
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
proceskosten in reconventie
4.23.
Nu [gedaagde] haar vordering in reconventie in beginsel ziet toegewezen, maar voor een zeer veel lager bedrag dan gevorderd, terwijl haar vordering bovendien wordt verrekend met de tegenvordering van Vestius, waardoor uiteindelijk in reconventie niets wordt toegewezen, zullen de kosten in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
vernietiging verstekvonnis
4.24.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd, behoudens voor wat betreft de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, en er zal opnieuw recht worden gedaan als hiervoor is vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 4 december 2019 onder zaaknummer / rolnummer C/13/671062 / HA ZA 19-900 gewezen verstekvonnis, behoudens de daarin opgenomen afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestius te betalen een bedrag van € 39.800,70
(negenendertigduizendachthonderd euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 3.742,95 vanaf 21 juni 2018, over
€ 14.409,03 vanaf 25 juli 2018, over € 11.207,63 vanaf 21 augustus 2018 en over
€ 10.441,09 vanaf 10 oktober 2018, alles tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.546,90,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Vestius tot op heden begroot op € 2.824,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
bekrachtigt het verstekvonnis zover daarin de buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
compenseert de kosten in reconventie, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.