Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
HUDSON’S BAY COMPANY ULC),
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 januari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord van 26 februari 2020, met producties;
- de beslissing van de rolrechter van 11 maart 2020 dat de zaak niet wordt verwezen naar de kamer voor kantonzaken;
- het tussenvonnis van 15 juli 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 oktober 2020 met de daarin genoemde (proces)stukken.
2.De feiten
Parent Company Guarantee-overeenkomst (hierna: de PCG) tussen HBC en Royalton heeft HBC een concerngarantie afgegeven ten behoeve van Royalton voor de betaling van de huur door HBC NL. In de PCG is HBC aangeduid als ‘the Guarantor’, Royalton als ‘the Lessor’ en HBC NL als ‘the Lessee’. De PCG luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1.Guarantee
3.Het geschil
Royalton(cursivering rechtbank) had moeten betalen indien de huurovereenkomst niet was opgezegd per 28 februari 2020 gedurende een periode tot en met 31 januari 2027, met aftrek van al hetgeen Royalton ontvangt van een derde partij op basis van verhuur van het gehuurde, te vermeerderen met btw (minus de kosten die Royalton heeft gemaakt om tot wederverhuur te komen);
4.De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
de periode van 1 februari 2020 tot en met 28 februari 2020is niet toewijsbaar. De huursom over de maand februari 2020 is immers door de curatoren van HBC NL voldaan. Ook de mede gevorderde wettelijke handelsrente over de huurbetaling voor de maand februari 2020 moet worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat die betaling te laat heeft plaatsgevonden.
de maanden maart tot en met mei 2020is de vordering tot betaling van een bedrag van € 246.485,- per maand wel toewijsbaar. De bedragen over deze maanden zijn inmiddels opeisbaar en daarmee verschuldigd. De huurovereenkomst met De Koopman is weliswaar ingegaan op 11 mei 2020, maar pas in juni 2020 heeft De Koopman het winkelpand in gebruik genomen en pas vanaf juni 2020 betaalt De Koopman omzetgerelateerde huur. Van een bedrag aan ontvangen huur dat in mindering moet strekken op het door HBC te betalen bedrag, is dus vóór juni 2020 nog geen sprake. Het voorgaande betekent dat HBC zal worden veroordeeld tot betaling van € 739.455,- (3 maanden x € 246.485,-).
de periode juni 2020 tot 10 mei 2022overweegt de rechtbank als volgt.
de periode 10 mei 2022 tot en met 31 januari 2027overweegt de rechtbank als volgt.
6.198,00(2 punten × tarief VII € 3.099,-)