ECLI:NL:RBAMS:2020:5636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
8122111 CV EXPL 19-22146
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en loonvordering van een muzikante tegen haar werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een muzikante, aangeduid als eiseres, en haar voormalige werkgevers, de stichtingen Het Balletorkest en Stichting Remplaçanten. Eiseres, die tussen 2013 en 2018 als remplaçant aan het Balletorkest verbonden was, stelde dat zij sinds 31 juli 2018 recht had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een werkweek van 51 uur per maand (0,4 fte) tegen het cao-loon. De zaak kwam voor de rechter na een tussenvonnis op 14 juli 2020, waarin de rechter al had geoordeeld dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst.

Eiseres vorderde achterstallig loon, vakantiegeld en andere emolumenten op basis van de toepasselijke cao. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van € 34.026,80 bruto aan achterstallig loon over de periode van juni 2018 tot augustus 2020 toewijsbaar was, evenals het gevorderde vakantiegeld van € 2.722,14. De rechter wees ook andere vorderingen toe, zoals een eindejaarsuitkering en kosten voor instrumentenonderhoud. De vordering tegen de Stichting Remplaçanten werd afgewezen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat deze stichting nog een actieve werkgeversrol vervulde.

De kantonrechter heeft de werkgever, Het Balletorkest, veroordeeld om eiseres binnen 24 uur in staat te stellen haar werkzaamheden te hervatten, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd Het Balletorkest veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers op basis van cao-bepalingen en de noodzaak voor werkgevers om aan hun verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8122111 CV EXPL 19-22146
vonnis van: 10 november 2020

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A.F. Bungener
t e g e n

1. de stichting Stichting Het Balletorkest

2. de stichting Stichting Remplaçanten Nederlands Ballet- en Symfonieorkest: Holland Symfonia

beide gevestigd te Amsterdam
gedaagden
gemachtigde: mr. J.E. Brouwer-Harbach
Gedaagden worden hierna gezamenlijk de Stichtingen en ieder afzonderlijk Het Balletorkest en de Stichting Remplaçanten genoemd.

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 14 juli 2020 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft [eiseres] een akte met producties ingediend. Daarop hebben de Stichtingen bij antwoordakte gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

nadere feiten

1. Op grond van hetgeen in de hiervoor genoemde aktes naar voren is gebracht, heeft het volgende, naast hetgeen in rechtsoverweging 1 van het tussenvonnis is weergeven, thans ook tot uitgangspunt te dienen:
1.1.
In november 2012 was [eiseres] ingedeeld in loonschaal Contactorgaan Nederlandse Orkesten (CNO) trede 12 en bedroeg haar salaris € 3.007,- bruto per maand op voltijdbasis.
1.2.
In de CAO Nederlandse Orkesten met een looptijd van 1 augustus 2014 tot 31 december 2017 staat vermeld:
10.2
Salarisschalen
De werknemer wordt ingedeeld in de salarisschaal die van toepassing is voor de functie waarvoor hij/zij is aangesteld. Er zijn drie salarisschalen:
 schaal 1 is van toepassing op de tutti-musicus;
(…)

Bijlage 2Salarisschalen

(…)
 de 100% salarisschaal wordt gehanteerd door de overige orkesten, partij bij deze cao.
Bij schaal 1 staat bij periodiek 15 een salaris van € 3.148,00 bruto per maand bij een voltijd dienstverband.
1.3.
In de CAO Nederlandse Orkesten met een looptijd van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 staat vermeld:
5.4
Persoonlijk budget
De werknemer heeft de beschikking over een persoonlijk budget. Dit persoonlijk budget bestaat uit 0,8% van het bruto jaarsalaris.
(…)
6.1
Werkweek en individuele seizoentaak
Rekening houdend met diverse compensaties voor vakantie, feestdagen en onregelmatig werken bedraagt de individuele seizoenstaak voor een voltijd-werknemer netto 1528 uur per seizoen.
(…)
10.11
Eindejaarsuitkering
a. De werknemer ontvangt jaarlijks in december een eindejaarsuitkering van € 1.400 bruto, naar rato van duur en omvang van de dienstbetrekking.
10.12
Vakantietoeslag
De werknemer ontvangt in mei van het kalenderjaar een vakantietoeslag van 8% over de vanaf 1 mei van het voorafgaande jaar toe en met 30 april van het aansluitende jaar genoten maandsalarissen.
(…)
11.2
Kledingkosten
De werknemer ontvangt, ongeacht de omvang van zijn dienstverband, voor de bestrijding van de kosten van kleding een tegemoetkoming ter hoogte van ten minste € 200,23 netto per jaar, tenzij de kleding door het orkest wordt aangeschaft en aan de werknemers wordt verstrekt. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen kan de werkgever vragen nota’s te overleggen.
In bijlage 2 staat bij salarisschaal 1 en periodiek 15 (hoogste trede) per 1 januari 2019 € 3.279,00 bruto per maand en per 1 juli 2019 € 3.377,00 bruto per maand bij een voltijd dienstverband.
In bijlage 5 staat vermeld dat de tegemoetkoming in de kosten van instrumentenonderhoud bij een voltijd dienstverband voor een contrabas per jaar € 875,44 bedraagt en (onder punt c) dat de werknemer met een deeltijd dienstverband de tegemoetkoming naar rato ontvangt.

Nadere standpunten

2. Bij akte heeft [eiseres] nadere inlichtingen verschaft over het percentage van de aanstelling en de hoogte van het daarbij behorende loon conform de toepasselijke cao. Uitgaande van de door de kantonrechter in het tussenvonnis van 14 juli 2020 vastgestelde gemiddelde arbeidsduur van 51 uren per maand (612 uren per jaar) en de gebruikelijke arbeidsduur van 1528 uren (zie 1.1) bedraagt het percentage van de aanstelling (612/1528) 0,40 fte. Ten aanzien van het loon conform de cao stelt [eiseres] dat op het moment dat zij nog in dienst was van (de rechtsvoorganger van) Het Balletorkest uit haar loonstroken blijkt dat zij was ingedeeld in loonschaal CNO trede 12 (zie 1.1). In juni 2018 gold de onder 1.2 weergegeven regeling en bijbehorende salarisschaal zoals neergelegd in de cao. Gerekend vanaf haar indiensttreding in 2003 heeft [eiseres] in juni 2018 15 jaar werkervaring en dus is het salaris behorend bij trede 15 (salarisschaal 1) van toepassing. Uitgaande van een aanstelling van 0,4 fte komt dat neer op een maandsalaris van € 1.273,60 bruto (2018), € 1.311,60 bruto (jan-juli 2019) en € 1.350,80 bruto (juli 2019 – juli 2020). Bij haar weten geldt dit laatste salaris ook vanaf juli 2020 tot op heden, omdat er nog geen cao-verhoging is afgesproken. Als dit anders is dan maakt [eiseres] aanspraak op deze cao-verhoging.
3. Onder verwijzing naar de berekening die als bijlage 30 bij haar akte is gevoegd concludeert [eiseres] dat Het Balletorkest over de periode van 7 juni 2018 tot 31 juli 2020 een bedrag van € 34.026,80 bruto aan salaris en € 2.722,14 bruto aan vakantiegeld tot en met 31 juli 2020 aan haar verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De overige emolumenten bedragen de eindejaarsuitkering voor 2018 en 2019 (totaal € 1.201,67 bruto), instrumentenonderhoud (€ 748,16 netto) en het persoonlijk budget tot 29 juli 2020 (€ 272,21 netto). Overige emolumenten die door Het Balletorkest aan derden dienen te worden voldaan zijn de premies UWV/ZW, pensioen en de premie voor de instrumentenverzekering, aldus [eiseres] .
4. Het Balletorkest heeft daarop laten weten dat de omvang van het dienstverband (0,4 fte), de toepasselijke cao en de daaruit volgende bedragen juist zijn. Tegen het meer of anders bij akte gevorderde maakt Het Balletorkest wel bezwaar, nu partijen daarover nog geen debat hebben kunnen voeren.

Beoordeling

5. Vooropgesteld wordt dat [eiseres] bij dagvaarding tot uitgangspunt heeft genomen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Het Balletorkest en dat zij overeenkomstig de toepasselijke cao betaald zal krijgen. Bij tussenvonnis van 14 juli 2020 (rov 17) is geoordeeld dat in ieder geval op 31 juli 2018 sprake is van het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen Het Balletorkest en [eiseres] . In haar laatste akte heeft [eiseres] becijferd waarop zij aanspraak heeft op grond van de cao die op haar arbeidsovereenkomst van toepassing is.
verklaring voor recht
6. Niet in geschil is dat de omvang van dit dienstverband 0,4 fte is. Het bij die omvang behorende cao-loon is hiervoor weergegeven onder rov. 3 en bedraagt laatstelijk (indien er na juli 2020 geen cao-verhoging heeft plaatsgevonden) € 1.350,80 bruto per maand. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom als na te melden tegen Het Balletorkest worden toegewezen. De vordering gericht tegen de Stichting Remplaçanten wordt afgewezen. Het betoog van Het Balletorkest dat Stichting Remplaçanten geen actieve werkgeversrol meer vervult is door [eiseres] niet meer gemotiveerd bestreden.
wedertewerkstelling
7. Nu geoordeeld is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Het Balletorkest en [eiseres] zich blijkens de correspondentie ook beschikbaar heeft gehouden voor haar werkzaamheden nadat zij niet meer als remplaçant werd ingedeeld voor het seizoen 2018/2019 (zie 1.20 tussenvonnis 14 juli 2020) is de gevorderde wedertewerkstelling toewijsbaar met dien verstande dat de gevorderde dwangsom als na te melden wordt beperkt en gemaximeerd.
(achterstallig) loon
8. [eiseres] heeft bij dagvaarding (achterstallig) loon gevorderd vanaf 12 juni 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Hoewel zij stelt dat er in ieder geval vanaf 31 juli 2017 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft zij niet vanaf die datum loonbetaling gevorderd omdat zij, tot het moment dat zij niet meer werd ingedeeld voor haar werkzaamheden, is betaald op basis van het remplaçantentarief. Blijkens haar e-mail van 7 juni 2018 heeft [eiseres] zich vanaf die datum beschikbaar gehouden om haar werkzaamheden te verrichten. Anders dan Het Balletorkest in de antwoordakte stelt, heeft het debat zich ook toegespitst op de vraag welk loon [eiseres] op grond van de toepasselijke cao toekomt indien sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daarover heeft [eiseres] zich bij akte (onderbouwd met de toepasselijke cao-bepalingen en loontabellen) uitgelaten. Het Balletorkest heeft hierop bij antwoordakte gereageerd en de uit de cao voortvloeiende loonbedragen als juist erkend. Voor zover het andere looncomponenten of vergoedingen op grond van de cao betreft als door [eiseres] in haar akte genoemd had Het Balletorkest de gelegenheid om ook hierop bij antwoordakte te reageren. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt. Haar verweer op dit punt wordt daarom gepasseerd.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering tot betaling van € 34.026,80 bruto aan achterstallig loon over de periode juni 2018 tot augustus 2020 berekend aan de hand van de in de toepasselijke cao opgenomen loonbedragen als weergegeven in de tabel (zie 1.2 en 1.3) en met eventuele cao-verhoging na 1 juli 2020 toewijsbaar is.
vakantiegeld
10. Het gevorderde bedrag van € 2.722,14 bruto aan vakantiegeld tot en met 31 juli 2020 is als niet bestreden toewijsbaar.
overige cao-componenten
11. Ook de overige uit de CAO Nederlandse Orkesten 2018-2019 voortvloeiende componenten behorend bij een vast dienstverband (zie 1.3) komen [eiseres] (naar rato van haar aanstelling) toe en worden als na te melden toegewezen.
wettelijke verhoging en wettelijke rente
12. De gevorderde wettelijke verhoging is eveneens toewijsbaar met dien verstande dat deze wordt beperkt tot 25%. Gelet op het verzuim is de gevorderde wettelijke rente over het achterstallig loon, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging toewijsbaar, maar niet over de gevorderde toekomstige loontermijnen, voor zover achterstallig, nu deze thans nog niet opeisbaar zijn.
Emolumenten aan derden te voldoen
12. [eiseres] maakt in haar akte melding van overige emolumenten die door Het Balletorkest aan derden dienen te worden voldaan, zoals premies UWV/ZW, pensioen en de premie voor de instrumentenverzekering. Een daarmee samenhangende vordering heeft zij echter niet ingesteld zodat daar in dit vonnis ook niet nader op ingegaan hoeft te worden.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
14. Als niet (voldoende) bestreden staat vast dat er kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn gemaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan kosten gaat het bij wet gestelde tarief niet te boven en komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook toegewezen.
15. Het Balletorkest wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering tegen de Stichting Remplaçanten af;
verklaart voor recht dat [eiseres] in ieder geval sinds 31 juli 2018 voor Het Balletorkest arbeid verricht op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een omvang van 51 uren per maand (0,4 fte) en tegen het toepasselijke cao-loon als weergegeven onder rov. 2;
veroordeelt Het Balletorkest om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van het vonnis in staat te stellen haar werkzaamheden als contrabassist tutti op de gebruikelijke wijze te hervatten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagde hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00;
veroordeelt Het Balletorkest om aan [eiseres] te betalen € 34.026,80 bruto aan achterstallig loon over juni 2018 tot augustus 2020 en € 1.350,80 bruto maandloon vanaf de maand augustus 2020 totdat een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst, beide bedragen vermeerderd met een eventuele cao-verhoging van na 1 juli 2020 conform de toepasselijke CAO Nederlandse Orkesten;
veroordeelt Het Balletorkest om aan [eiseres] te betalen:
a. € 2.722,14 bruto aan vakantiegeld tot en met 31 juli 2020;
b. € 1.201,67 bruto aan eindejaarsuitkering over 2018 en 2019;
c. € 272,21 netto aan persoonlijk budget tot 29 juli 2020;
d. € 748,16 netto aan kosten voor instrumentenonderhoud;
e. € 1.092,57 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Het Balletorkest om aan [eiseres] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gematigd tot 25% over het achterstallig loon over juni 2018 tot augustus 2020 en het vakantiegeld over 2018 en 2019 (onder V.a), alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de verzuimdata tot aan de voldoening;
veroordeelt Het Balletorkest in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 486,00
-kosten dagvaarding: € 112,11
-salaris gemachtigde: € 1.200,00
--------------
Totaal: € 1.798,11
Inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt Het Balletorkest in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.