ECLI:NL:RBAMS:2020:5639

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
C/13/691672 / KG ZA 20-949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersgeschil binnen een stichting in de verslavingszorg met betrekking tot inschrijving in het handelsregister en vorderingen tot betaling

In deze zaak, die zich afspeelt binnen de verslavingszorg, is er een geschil ontstaan over de inschrijving van de bestuurders van een stichting in het handelsregister. Eiseressen, waaronder een stichting en enkele besloten vennootschappen, vorderen dat het zittende bestuur de wettelijk benoemde bestuurder opnieuw inschrijft. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter op 3 november 2020 uitspraak deed. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige bestuurders niet rechtsgeldig zijn benoemd en dat eiseres 1, die eerder als bestuurder was ingeschreven, nog steeds als zodanig wordt beschouwd. De rechter wijst de vorderingen van eiseressen grotendeels toe, met uitzondering van de vorderingen tot betaling van voorschotten en rectificatie van een bericht aan buurtbewoners. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de juridische implicaties van de bestuurswisselingen binnen de stichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en ondubbelzinnige verklaringen bij bestuurswijzigingen en de verantwoordelijkheden van bestuurders binnen de zorgsector.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/691672 / KG ZA 20-949 CdK/EB
Vonnis in kort geding van 3 november 2020
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] .,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GGZ BIESBOSCH B.V.,
gevestigd te Haarlem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen bij dagvaarding van 22 oktober 2020,
advocaat mr. T.A.M. van den Ende te Utrecht ,
tegen
1. de stichting
STICHTING PSF VERSLAVINGSZORG,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. K. Vaalburg te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] en afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , Biesbosch en [eiseres 4] en deze laatste twee gezamenlijk de BV’s worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de Stichting c.s. en afzonderlijk de Stichting, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 30 oktober 2020 hebben [eiseressen] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding en de laatste akte houdende eiswijziging toegelicht. De Stichting c.s. hebben verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld. Beide partijen hebben producties en pleitaantekeningen ingediend. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is heden de beslissing gegeven, in de vorm van dit ‘kopstaartvonnis’. Het onderstaande vormt de uitwerking van die beslissing en is aan partijen afgegeven op 17 november 2020, zoals ter zitting was aangekondigd.
Verder is ter zitting behandeld het op 28 oktober 2020 door de BV’s ingediende beslagrekest. Een voorlopig verlof is door de voorzieningenrechter verleend op 29 oktober 2020, met bepaling dat partijen tijdens deze zitting op het beslagrekest worden gehoord. Op het beslagrekest is beslist bij afzonderlijke beschikking van heden.
Ter zitting waren aanwezig:
  • aan de zijde van [eiseressen] : [eiseres 1] , [directeur] (door [eiseres 1] benoemd tot directeur compliance van Biesbosch en [eiseres 4] ), [adviseur 1] (door [eiseres 1] ingeschakeld als fiscaal adviseur van Biesbosch en [eiseres 4] ), [beoogd directeur] (door [eiseres 1] beoogd directeur zorg van Biesbosch en [eiseres 4] ) met mr. Van den Ende en haar kantoorgenoot mr. G. Kooijman;
  • aan de zijde van de Stichting c.s.: [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [adviseur 2] (fiscaal adviseur van de Stichting, Biesbosch en [eiseres 4] ) en
mr. Vaalburg.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] is professioneel interventionist en ervaringsdeskundige. Zij helpt verslaafden, hun familie en naasten om de verslaving te bestrijden. Aanvankelijk werkte zij vanuit een eenmanszaak. Binnen de verslavingszorg heeft zij enige bekendheid verkregen door haar betrokkenheid bij het programma ‘Verslaafd!’, uitgezonden op SBS6.
2.2.
[gedaagde 4] was advocaat maar is op 21 december 2017 van het tableau geschrapt omdat hij tonnen had weggesluisd van een psychotische patiënt voor wie hij verantwoordelijk was. Die schrapping was reden voor verslavingszorginstelling Stichting SolutionS-Center, waar hij nadien als directeur werkzaam was, om hem per 25 mei 2018 te schorsen.
2.3.
[eiseres 1] en [gedaagde 4] kenden elkaar uit het circuit. Samen hebben zij plannen gemaakt voor het uitbouwen van de onderneming van [eiseres 1] . Op 18 oktober 2018 heeft [eiseres 1] de Stichting opgericht om in samenwerking met de tegelijk opgerichte besloten vennootschap [eiseres 4] (beide dragen haar initialen) en de een jaar later opgerichte vennootschap Biesbosch te kunnen voorzien in de declaraties aan verzekeraars van ongecontracteerde medisch specialistische zorg. De aandelen in beide BV’s zijn 50/50 over (indirect) [eiseres 1] en [gedaagde 4] verdeeld. [eiseres 1] werd bestuurder van beide vennootschappen en de Stichting, [gedaagde 4] was alleen aandeelhouder maar werkte in de praktijk wel mee.
2.4.
De Stichting is op 12 november 2018 toegelaten als instelling voor medisch specialistische zorg. Aan de Stichting is een Algemeen GegevensBeheer-code (kort: AGB-code) toegekend. Dat is een landelijke code waarmee een zorgaanbieder staat geregistreerd in een landelijke database. De Stichting factureerde voor de zorg die geleverd werd vanuit de BV’s en declareerde die facturen uit bij de zorgverzekeraars. De bij de verzekeraars geïnde bedragen werden door de Stichting doorbetaald aan de BV’s. De huur- en arbeidsovereenkomsten staan op naam van de BV’s. De behandelingen werden uitgevoerd op twee locaties, één in Werkendam en één in Haarlem. De Stichting heeft een Raad van Toezicht, waarin [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zitting hebben. [gedaagde 5] , de partner van [gedaagde 4] , is in het handelsregister ingeschreven als gevolgmachtigde voor de zorgadministratie van de Stichting.
2.5.
Het uitdeclareren bij de zorgverzekeraars verloopt via het webportaal Careweb en via VECOZO, dat een beveiligde omgeving biedt voor het uniform en digitaal uitwisselen van gegevens binnen de zorg. De aansluitingsovereenkomsten met Careweb en VECOZO staan op naam van [eiseres 4] .
2.6.
De statuten van de Stichting bevatten voor zover hier relevant de volgende bepalingen:
“Bestuur: samenstelling, wijze van benoemen
Artikel 3
Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste één bestuurslid. Het bestuur bepaalt het aantal bestuursleden door middel van een besluit van tenminste twee/derde van alle in functie zijnde bestuursleden. (…)
De bestuurders worden benoemd en geschorst door het bestuur met inachtneming van het bepaalde in lid 4. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien.
(…)
Ten minste één bestuurder wordt benoemd door de Raad van Toezicht uit een bindende voordracht van ten minste twee personen voor elke vacature, op te maken door het bestuur. De Raad van Toezicht kan aan een voordracht het bindend karakter ontnemen bij een besluit, genomen met een meerderheid van ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het aantal stemmen uitmaken dat in een voltallige vergadering van de Raad van Toezicht kan worden uitgebracht. (…)
(…)
(…)
(…)
Indien en zo lang de oprichter bestuurder is van de stichting, kan het bestuur ook uit één persoon bestaan. Zodra wordt besloten tot benoeming van een tweede of meerdere bestuurders, treedt het bepaalde in lid 1 en lid 4 in werking.
(…)
Artikel 7
Een bestuurder defungeert:
(…);
(…);
door zijn aftreden;
door ontslag door de Raad van Toezicht; (…)”
2.7.
[eiseres 1] is in het voorjaar 2020 een intieme/seksuele relatie begonnen met een destijds 22-jarige (inmiddels ex-)cliënt van Biesbosch. Zij was niet zijn behandelaar. Op 19 juni 2020 heeft zij aan [gedaagde 4] , de regiebehandelaar van de cliënt en de Raad van Toezicht bekend gemaakt dat zij een kortstondige relatie heeft gehad met de cliënt.
2.8.
[gedaagde 4] heeft nog diezelfde dag aan de medewerkers per e-mail bekend gemaakt dat [eiseres 1] wegens privé redenen tijdelijk haar uitvoerende werkzaamheden neerlegt en dat haar taken grotendeels worden overgenomen door hemzelf, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] . In een latere berichtgeving over de kwestie, in een e-mail van 23 juni 2020, heeft hij eveneens vermeld dat [eiseres 1] haar werkzaamheden tijdelijk heeft neergelegd. In die laatste e-mail heeft hij de medewerkers voorgehouden dat het belangrijk is niet op het onderzoek vooruit te lopen en eigen conclusies te trekken, en heeft hij gevraagd om zorgvuldigheid.
2.9.
Op 22 juni 2020 heeft [eiseres 4] op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) een melding gedaan van zogenoemd geweld in de zorgrelatie, waaronder ook seksueel contact van een zorgverlener met een cliënt wordt begrepen. De Inspectie heeft de Stichting nog diezelfde dag opgedragen onderzoek uit te voeren en te rapporteren.
2.10.
[eiseres 1] heeft [gedaagde 5] en [gedaagde 6] op 22 respectievelijk 23 juni 2020 als bestuurders van de Stichting ingeschreven in het handelsregister en zichzelf op
1 juli 2020 uitgeschreven als bestuurder van de Stichting. De Raad van Toezicht had bij besluit van 23 juni 2020 het terugtreden van [eiseres 1] als bestuurder geaccepteerd en [gedaagde 6] en [gedaagde 5] benoemd tot bestuurders per 1 juli 2020.
2.11.
Eind juni 2020 heeft [gedaagde 4] Scheefhuis B.V. opgericht, als een veilig alternatief zonder [eiseres 1] , indien haar ongepaste relatie in de media zou komen en haar naam niet langer passend voor het bedrijf zou zijn.
2.12.
Op 4 augustus 2020 heeft de Inspectie, omdat nog een melding was ontvangen naar aanleiding van dezelfde gebeurtenis, extra eisen gesteld aan het onderzoek. Dat zou moeten worden uitgevoerd door een extern en onafhankelijk bureau. Op 16 september 2020 heeft de Inspectie naar aanleiding van de ontvangst van de onderzoeksopzet de vraagstelling aangevuld en bepaald dat de rapportage uiterlijk op 12 november 2020 moet worden ingediend.
2.13.
Op 28 augustus 2020 heeft [eiseres 1] aan alle medewerkers geschreven dat zij vanaf 31 augustus 2020 haar bestuurlijke en marketing functies weer zou oppakken.
[gedaagde 4] heeft direct daarop geantwoord niet te begrijpen waarom ze die e-mail zonder enig overleg heeft verstuurd. Hij heeft haar laten weten als aandeelhouder niet akkoord te gaan met haar besluit om terug te keren binnen de organisatie, omdat zij daarmee volgens hem schade aan de onderneming aanricht.
2.14.
Op 29 augustus 2020 heeft de Raad van Toezicht een e-mail aan [eiseres 1] gestuurd, waarin zij wordt verzocht om haar werkzaamheden voor de Stichting niet te hervatten en niet naar de behandellocaties terug te keren. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
( a) [eiseres 1] is volgens de Raad niet steeds eerlijk geweest over de aard en duur van de relatie met de cliënt, die volgens de Raad nog steeds voortduurt.
( b) In het kader van de zorgplicht wordt een mediationtraject opgezet om [eiseres 1] en de cliënt, die het moeilijk heeft met de situatie en om wie zijn behandelaren zich zorgen maken, te leren zo goed mogelijk om te gaan met de situatie.
( c) De gebeurtenissen vormen meer dan genoeg aanleiding om [eiseres 1] als bestuurder te ontslaan. [eiseres 1] is volgens de Raad op advies afgetreden zodat geen ontslag hoefde te worden gepubliceerd.
( d) De Raad is gebleken dat [eiseres 1] tijdens de periode die bedoeld was voor haar herstel contact heeft gehad met een andere cliënt die vervolgens de cliënt met wie zij een relatie had onder druk heeft gezet. De eerstgenoemde cliënt heeft van [eiseres 1] een geheimhoudingsverklaring moeten tekenen en onder haar toezicht berichten van zijn telefoon moeten wissen.
( e) De gebeurtenissen in het safehouse (behandellocatie) hebben tot spanningen geleid omdat verschillende bewoners al langer wisten van de relatie en niet konden omgaan met de opgelegde geheimen, binnen een programma van openheid en eerlijkheid.
( f) Er blijkt een tweede melding bij de Inspectie te zijn ingekomen, waarin de Raad geen inzage heeft, maar waardoor de Stichting wel een zwaardere onderzoeksplicht is opgelegd.
( g) De Stichting is verantwoordelijk voor de zorg aan de patiënten en neemt daartoe faciliteiten af bij de BV’s. Dit geeft [eiseres 1] als bestuurder van de BV’s geen juridisch recht om zich te bemoeien met de zorg en inhoudelijke taken van de Stichting.
2.15.
Op 29 augustus 2020 heeft [eiseres 1] aan “allen” laten weten na een periode van luwte weer aan de slag te gaan, omdat de luwte niet meer nodig is. Zij had geprobeerd zich op 28 augustus 2020 weer in te schrijven als bestuurder van de Stichting, maar die wijziging is geweigerd omdat zij niet bevoegd is wijzigingen door te geven aan de Kamer van Koophandel.
2.16.
In een e-mail aan [eiseres 1] van 11 september 2020 maakt [gedaagde 4] melding van een totaal bedrag aan onderhanden werk (OHW), onder de Stichting, van
€ 194.378,42.
2.17.
In een brief aan de Raad van Toezicht en het bestuur van de Stichting van 17 september 2020 hebben vier behandelaren van de kliniek te Haarlem met klem verzocht om zorg te dragen voor een veilig werkklimaat voor zowel cliënten als behandelaren. Dat verzoek is gebaseerd op onrust die de (aangekondigde) aanwezigheid van [eiseres 1] op de locatie teweegbrengt en haar wens om lopende zaken tussen haar en de Raad van Toezicht en de directie te bespreken.
2.18.
[gedaagde 4] heeft de mogelijkheid van een uitkoop van [eiseres 1] geopperd. Partijen hebben afspraken gemaakt over het proces en een tijdslijn om over die mogelijkheid te overleggen. [eiseres 1] heeft de stekker uit dat overleg getrokken vóór de eerste bespreking.
2.19.
Op 13 oktober 2020 is [eiseres 1] met [directeur] en [adviseur 1] (de door haar benoemde directeur compliance en fiscaal adviseur) naar de locatie in Haarlem gegaan om spullen op te halen en met het personeel te spreken. Dat heeft geleid tot een escalatie van het conflict, waarvoor de politie is ingeschakeld. [gedaagde 4] heeft daarop een deel van de aanwezige cliënten meegenomen naar een andere locatie.
2.20.
[eiseres 1] heeft vervolgens [gedaagde 4] de toegang tot de behandellocaties ontzegd en hem verzocht alles wat nodig is voor de bedrijfsvoering aan haar te verstrekken, waaronder toegang tot Careweb en VECOZO. Daarnaast heeft zij de Stichting gesommeerd om alle ontvangen en te ontvangen zorggelden door te betalen aan [eiseres 4] . [eiseres 1] heeft rond 14 oktober 2020 [directeur] benoemd tot directeur compliance van de BV’s en [beoogd directeur] als directeur zorg.
2.21.
De behandelingen zijn vervolgd op een noodlocatie (een privé locatie van [gedaagde 4] ), met inzet van personeel van [eiseres 4] . De Stichting heeft getracht de telefoonaansluiting en Careweb van [eiseres 4] op haar naam te zetten, echter tevergeefs. Ze heeft wel zelf een nieuwe aansluitovereenkomst met VECOZO gesloten. [gedaagde 4] heeft op de website de naam van de Stichting gewijzigd in CVVZ verslavingszorg.
2.22.
Op 24 oktober 2020 heeft [eiseres 1] een totaalbedrag van € 17.650,00 overgemaakt van de bankrekening van de Stichting naar de rekening van haar Holding en de privé rekening van haar zuster.
2.23.
Op 27 oktober 2020 heeft CVVZ/de Stichting een e-mail aan buurtbewoners van de kliniek Biesbosch gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
“(…) Recentelijk is [eiseres 1] , één van de eigenaren van de BV, zekerheidshalve geschorst door de Raad van Toezicht van de stichting wegens geweld in de zorgrelatie (
website IGJ). Hiervoor is melding gedaan bij de inspectie. Dit heeft geleid tot een zakelijk juridisch geschil waarbij zij afgelopen vrijdag toegang eiste tot de kliniek als mede-eigenaar van de onderliggende BV. Ondanks bemiddeling van de politie is het niet gelukt een minnelijke oplossing te bereiken, reden waarom het bestuur van de stichting heeft besloten de patiënten tijdelijk onder te brengen op een noodlocatie om de kwaliteit van de zorg te kunnen handhaven. (…)”

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseressen] vorderen, samengevat en na vermeerdering van eis:
primair
I. de Stichting, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] te gebieden
a) om [eiseres 1] in het handelsregister in te schrijven als bestuurder van de Stichting; en
b) [gedaagde 5] en [gedaagde 6] uit te schrijven als bestuurders van de Stichting;
II. de Stichting, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] van een voorschot van € 100.000,00 op het onderhanden werk;
III. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] te gebieden alles wat nodig is voor de bedrijfsvoering van de BV’s en de Stichting over te dragen aan [eiseressen] ;
IV. [gedaagde 4] en [gedaagde 6] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 10.000,00 op de gelden die aan de BV’s zijn onttrokken ten behoeve van de oprichting van Scheefhuis;
V. de Stichting en [gedaagde 4] te verbieden de door de BV’s gehuurde panden te betreden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiseres 1] ;
VI. de Stichting c.s. te verbieden de cliënten die aanwezig zijn in de door de BV’s gehuurde panden te benaderen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiseres 1] ;
VII. De Stichting te gebieden de zorgverzekeraars te informeren dat [gedaagde 4] cliënten weghoudt van GGZ Biesbosch en hen bij hem thuis behandelt met personeel dat in dienst is van de BV’s;
VIII. de Stichting c.s. te verbieden personeel van de BV’s in te zetten voor het verlenen van zorg;
subsidiair
IX. [gedaagde 5] en [gedaagde 6] te gebieden zich van bestuurstaken te onthouden totdat in de bodemprocedure is beslist over de geldigheid van hun benoeming tot bestuurders;
primair en subsidiair
alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 4] c.s. in de proceskosten met wettelijke rente en de nakosten, althans een andere passende voorziening te treffen.
3.2.
[eiseressen] stellen dat [gedaagde 4] haar er onder valse voorwendselen toe heeft gebracht zich uit te schrijven als bestuurder en nu tracht de hele onderneming naar zich toe te trekken. Zij stelt nog steeds bestuurder van de Stichting te zijn en wil een eind maken aan het leegtrekken van de BV’s.
3.3.
[gedaagde 4] voert verweer, dat kort zal worden weergegeven bij de vordering in reconventie.

4.De vordering in reconventie

4.1.
De Stichting c.s. vorderen in reconventie na wijziging van eis, samengevat:
I. als ordemaatregel te bepalen dat het huidige bestuur aanblijft totdat in de bodemprocedure is beslist;
II. [eiseres 1] te verbieden zich te bevinden in de omgeving van de locaties waar de zorg wordt verleend;
III. [eiseres 1] te verbieden contact op te nemen met medewerkers en cliënten van de Stichting;
IV. Een dwangsom te verbinden aan de maatregelen gevorderd onder I en II en haar te machtigen de naleving daarvan zo nodig met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen;
V. [eiseressen] te gebieden om de Stichting toegang te verlenen tot Careweb;
VI. medewerkers en cliënten toegang te verlenen tot de door de [eiseressen] gehuurde locaties;
VII. [eiseres 1] te veroordelen tot terugbetaling van € 17.650,-; en
VIII. Betaling van de factuur voor de mediation, van de extra uren van de regiebehandelaren en de kosten van het extern onderzoeksbureau.
4.2.
Volgens de Stichting c.s. is [eiseres 1] definitief teruggetreden en hebben zij zich slechts ingezet om de zorg voor de cliënten zo goed mogelijk te waarborgen vanuit de Stichting (rechtstreeks). Daarbij is [eiseres 1] dwars gaan liggen. Daardoor is de hele onderneming plat komen te liggen en daaraan moet een eind komen.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Tussen partijen is in geschil wie het bestuur van de Stichting vormt.
[eiseres 1] is destijds niet ontslagen en voorshands is niet aannemelijk dat zij zelf ontslag heeft genomen. Voor ontslagname als bestuurder is een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van die bestuurder zelf vereist. Dat geldt temeer in een turbulente situatie zoals die bestond ten tijde van de “bestuurderswisseling”. Een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [eiseres 1] omtrent haar terugtreden ontbreekt hier. Zij heeft slechts bevestigd zichzelf te hebben uitgeschreven uit het handelsregister. Dat enkele feit is echter onvoldoende om uit te kunnen gaan van een rechtsgeldige ontslagname. Evenmin is [eiseres 1] geschorst. Dat staat weliswaar in de e-mail aan de buurtbewoners, maar een schorsingsbesluit ontbreekt. Voorshands is dan ook aannemelijk dat [eiseres 1] nog steeds bestuurder van de Stichting is. Zij heeft evenmin een formeel besluit genomen tot uitbreiding van het bestuur en benoeming van [gedaagde 6] en [gedaagde 5] als bestuurders, maar hen slechts als zodanig ingeschreven in het handelsregister. Om vergelijkbare redenen als zijn gegeven in het kader van het ontslag, is voorshands niet aannemelijk dat de benoeming van [gedaagde 6] en [gedaagde 5] rechtsgeldig is. Gelet op de onder 2.8. genoemde interne berichten en de uitleg die [eiseres 1] ter zitting heeft gegeven – het zou voor het onderzoek van de Inspectie beter zijn als zij tijdelijk terug zou treden met inschrijving van twee andere bestuurders – is niet aannemelijk dat een benoeming door [eiseres 1] heeft plaatsgevonden. Een benoeming van bestuurders door de Raad van Toezicht zoals onder 2.10 vermeld is niet mogelijk gelet op artikel 3 lid 8 van de statuten, omdat de oprichter nog bestuurder wordt geacht te zijn. In dat geval kan alleen de procedure van artikel 2:299 BW bij de rechtbank tot een rechtsgeldige benoeming van een bestuurder leiden.
5.2.
Herinschrijven van [eiseres 1] als bestuurder van de Stichting is echter niet doelmatig, omdat de Raad van Toezicht heeft laten weten dat zij [eiseres 1] in dat geval alsnog wenst te ontslaan. Als [eiseres 1] BIG-geregistreerd zou zijn en onder het tuchtrecht zou vallen, zou haar handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen zijn. Dat acht de Raad van Toezicht niet passend voor de bestuurder en het boegbeeld van de organisatie. Ter zitting heeft [eiseres 1] erkend na drie maanden afkoelfase weer een relatie met de betreffende ex-cliënt te hebben en met hem samen te wonen in het bedrijfspand in [woonplaats] . Geweld in de zorgrelatie zoals verwoord in artikel 1, eerste lid, achtste streepje van de Wkkgz, welke bepaling aansluit bij het betreffende artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) is strafbaar. Zoals [eiseres 1] benadrukt, had zij geen behandelrelatie met de ex-client, is hij volwassen en is voorshands aannemelijk dat hij instemt met de seksuele relatie. Of er toch enige vorm van in het strafrecht bedoelde afhankelijkheid van invloed is geweest op de relatie en of dit valt onder 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr moet nog worden beoordeeld. Het onderzoek in opdracht van de Inspectie is nog niet afgerond. Gelet op alle omstandigheden, waaronder de kwetsbaarheid van de ex-cliënt, lijken er vooralsnog voldoende redenen voor het aangekondigde ontslag van [eiseres 1] .
5.3.
De beste oplossing lijkt vooralsnog te zijn dat de wegen van partijen zich scheiden. Indien zij ook in de toekomst op dit terrein actief willen blijven, kunnen [eiseressen] desgewenst met behulp van een andere stichting haar werkzaamheden voortzetten en de Stichting – indien dat niet rechtstreeks vanuit de Stichting zou kunnen – met behulp van andere besloten vennootschappen de zorg verlenen.
5.4.
Nu [gedaagde 5] en [gedaagde 6] niet rechtsgeldig zijn benoemd, moeten zij zich uitschrijven uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Het verdere lot van [eiseres 1] als bestuurder van de Stichting is vooralsnog met de nodige onzekerheden omgeven. Dat hangt onder meer af van de maatregelen die de Inspectie zal vereisen. Mocht het tot ontslag komen en de Stichting zonder bestuur komen te zitten, moet de procedure van artikel 2:299 BW worden gevolgd.
5.5.
Het is in het belang van alle betrokkenen dat de inkomsten voor verleende zorg zoveel mogelijk worden geïncasseerd, zodat de salarissen van de zorgverleners kunnen worden betaald en de overige vaste lasten van de BV’s kunnen worden voldaan. Met name [gedaagde 4] heeft gelet op alle communicatie de feitelijke leiding genomen nadat [eiseres 1] zich tijdelijk terugtrok en duidelijk is dat hij de BV’s van [eiseres 1] buiten spel heeft willen zetten en alle activiteiten naar de Stichting wil toetrekken, terwijl de BV’s gelet op alle activiteiten die in hen zijn gebundeld de zorginstellingen in de zin van de Wkkgz zijn. Ten behoeve van het ontvlechtingsproces, dienen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (gevolmachtigde voor de zorgadministratie) mee te werken aan het uitdeclareren van het onderhanden werk tot en met oktober 2020. Hun medewerking daarbij is dringend noodzakelijk en zij zullen daarom worden veroordeeld aan [eiseres 1] toegang te geven tot alles wat nodig is voor het uitdeclareren en gegevens omtrent betalingen van (personeels)kosten, als het mindere van de vordering om alles over te dragen wat nodig is voor de bedrijfsvoering. Omdat de inschrijving van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] als bestuurders mogelijk nog dienstig is voor het uitdeclareren, zal de veroordeling om zich uit te schrijven als bestuurders worden gekoppeld aan de datum van betekening van dit vonnis, zodat [eiseres 1] het tijdstip van hun uitschrijving kan sturen.
5.6.
Voor dit moment wordt ervan uitgegaan dat via de BV’s geen cliënten meer behandeld worden. [gedaagde 4] heeft ter zitting verklaard dat alle cliënten inmiddels zijn herplaatst en elders hun behandelingen voortzetten. Gelet op de hele gang van zaken is er voorshands geen reden om daaraan te twijfelen. Ook van medewerkers is op dit moment ongewis wie nog aan de BV’s verbonden (willen) zijn. Duidelijk is dat in ieder geval een aantal van hen [eiseres 1] liever niet meer op de werkvloer ziet. Volgens [gedaagden] heeft 80% van het personeel de BV’s inmiddels verlaten door een overstap naar de Stichting dan wel naar andere zorginstellingen. Tegen deze achtergrond hebben [eiseressen] onvoldoende belang bij het gevorderde verbod om – samengevat – zonder toestemming cliënten te benaderen die aanwezig zijn in de door de BV’s gehuurde panden.
5.7.
Omdat uit de vorderingen in reconventie blijkt dat de Stichting c.s. nog wel toegang willen hebben tot die panden, zal de vordering hen te verbieden de panden te betreden zonder toestemming van [eiseres 1] wel worden toegewezen. Eveneens zal worden toegewezen de vordering om de Stichting c.s. te verbieden om – voor zover dat er nog is – personeel in dienst van de BV’s in te zetten bij hun eigen activiteiten.
5.8.
Ter zitting is namens de Stichting c.s. verklaard dat de Inspectie langs is geweest op de noodlocatie en dat deze tijdelijke oplossing haar instemming had, omdat die het meest recht deed aan de belangen van de cliënten. Inmiddels staan er bij de Stichting geen cliënten meer onder behandeling, zo is aannemelijk geworden. De vordering om de Stichting te gebieden de Inspectie te informeren is daarmee achterhaald en zal worden afgewezen.
5.9.
Het gevorderde voorschot op het onderhanden werk zal worden afgewezen.
Het laatste overzicht van onderhanden werk dateert van 7 oktober 2020. Daarin staat
een totaalbedrag van € 157.696,10 vermeld. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit
kan worden opgemaakt of de Stichting c.s. nadien al dan niet nog betalingen aan
[eiseressen] hebben gedaan. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de
voorzieningenrechter dat de salarissen van de werknemers (van aanvankelijk
[eiseressen] en nu kennelijk de Stichting) tot en met oktober 2020 zijn voldaan.
Onduidelijk is welke bedragen op dit moment nog niet door de Stichting zijn
gefactureerd en doorbetaald aan de BV’s en welke kosten de BV’s nog moeten
betalen voor de activiteiten die sindsdien feitelijk vanuit de Stichting zijn verricht. Wel is voldoende aannemelijk dat hetgeen door de Stichting wordt ontvangen over de periode tot en met oktober 2020, moet worden aangewend voor (personeels)kosten en voor het overige aan de BV’s ten goede dient te komen.
Zonder nader onderzoek naar de feiten, waar het kort geding zich niet voor leent, kan niet worden vastgesteld of er een vordering van de BV’s op de Stichting is en zo ja, tot welk bedrag. Bij deze stand van zaken is er geen ruimte voor het toekennen van een voorschot.
5.10.
Het gevorderde voorschot op de gelden die aan de BV’s zijn onttrokken ten behoeve van de oprichting van Scheefhuis B.V. is evenmin toewijsbaar. Volgens [gedaagde 4] is die vennootschap in overleg met [eiseres 1] opgericht. Bovendien is niet onderbouwd hoe de financiële kant van het oprichten van Scheefhuis is gelopen. Zonder nader onderzoek naar de feiten is niet vast te stellen of sprake is van onrechtmatige onttrekkingen.
5.11.
[eiseressen] hebben tot slot rectificatie gevorderd van het bericht aan de buurtbewoners. Die vordering wordt afgewezen, omdat onvoldoende concreet is verzocht hoe dat bericht dan moet worden gerectificeerd en omdat [eiseres 1] zelf in staat is het contact met de buurtbewoners te herstellen, als zij wederom aanvangt met zorgverlening vanuit de BV’s.
5.12.
Nu partijen allebei hebben bijgedragen aan de escalatie van hun conflict en over een weer op onderdelen van het debat in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de gevorderde tijdelijke handhaving van [gedaagde 6] en [gedaagde 5] niet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor het gevorderde verbod aan [eiseres 1] om zich te bevinden in de omgeving van de behandellocaties van de BV’s, om contact op te nemen met medewerkers en cliënten van de Stichting en het gevorderde gebod aan [eiseres 1] om die medewerkers en cliënten toegang te verlenen tot de behandellocaties van de BV’s.
6.2.
Niet alleen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] moeten hun medewerking verlenen aan het uitdeclareren, zoals in conventie is geoordeeld. Ook van de kant van [eiseres 1] is medewerking vereist om het uitdeclareren mogelijk te maken. In zoverre dient zij de Stichting toegang te verlenen tot Careweb en VECOZO. Daartoe zal zij worden veroordeeld. Die veroordeling behelst geen verplichting om de toegang tot Careweb of VECOZO aan de Stichting over te dragen.
6.3.
De vordering om [eiseres 1] te veroordelen tot terugbetaling van € 17.650,00 zal worden afgewezen. [eiseres 1] stelt dit bedrag te hebben aangewend om kosten van de onderneming te voldoen. Onduidelijk is of dat het geval is, maar dat zou niet onlogisch zijn. Of de Stichting c.s. per saldo een vordering op [eiseres 1] hebben, vergt een nader onderzoek naar de feiten, wat in kort geding niet mogelijk is.
6.4.
Vooralsnog is er onvoldoende aangevoerd om uit te gaan van persoonlijke aansprakelijkheid van [eiseres 1] voor de kosten van de mediation, het extern onderzoek en de extra uren van de regiebehandelaren. De vordering tot vergoeding van die kosten zal eveneens worden afgewezen.
6.5.
Ook in reconventie zullen de proceskosten tussen partijen worden verrekend als na te melden, op dezelfde gronden als dat in conventie is gedaan.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
gebiedt [gedaagde 5] en [gedaagde 6] om zich binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis bij de Kamer van Koophandel uit te schrijven als bestuurder van de Stichting,
7.2.
veroordeelt [gedaagde 5] en [gedaagde 6] tot betaling van een dwangsom aan [eiseressen] van € 500,00 voor iedere dag dat zij het onder 7.1. uitgesproken gebod niet naleven, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
7.3.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] om binnen een week na vonnisdatum in samenwerking met [eiseres 1] , die toegang heeft tot Careweb en VECOZO, alle daartoe benodigde boekhouding, inlogcodes, machtigingen, bankpassen en toegangscodes etc. te verstrekken, teneinde het opeisbare onderhanden werk te declareren bij de zorgverzekeraars,
7.4.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ieder tot betaling van een dwangsom aan [eiseressen] van € 250,00 voor iedere dag dat zij het onder 7.3. uitgesproken gebod niet naleven, maar niet eerder dan nadat alle benodigde machtigingen zijn ontvangen, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
7.5.
verbiedt de Stichting en [gedaagde 4] om de door de BV’s gehuurde panden te betreden zonder voorafgaande uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van [eiseres 1] ,
7.6.
veroordeelt de Stichting en [gedaagde 4] tot betaling van een dwangsom aan [eiseressen] van € 500,00 voor iedere dag dat zij het onder 7.5. uitgesproken verbod overtreden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
7.7.
verbiedt gedaagden om personeel van de BV’s in te zetten voor het verlenen van zorg,
7.8.
veroordeelt gedaagden tot betaling van een dwangsom aan [eiseressen] van € 500,00 voor iedere dag dat zij het onder 7.7. uitgesproken verbod overtreden, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
7.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.12.
gebiedt [eiseres 1] om binnen een week na vonnisdatum samen met de Stichting het opeisbare onderhanden werk te declareren bij de zorgverzekeraars,
7.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.14.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
7.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: EB