Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-197070-20
Datum uitspraak: 18 november 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
.
1.Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M.C. Glismeijer, naar voren hebben gebracht.
2.Tenlastelegging
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meerdere malen met een (zwaar en/of ijzeren) voorwerp/slagwapen heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair: hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen met een (zwaar en/of ijzeren) voorwerp/slagwapen te slaan.
3.Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) blijkt dat de verdachte hem met een ijzeren staaf heeft aangevallen. De aangever heeft al eerder problemen gehad met de verdachte. Aangever vreesde dat zijn hoofd zou worden geraakt en heeft geprobeerd dit te voorkomen. De verdachte heeft hem uiteindelijk drie keer met de ijzeren staaf op zijn lichaam geraakt. Het daarbij ontstane letsel aan de rechterzijde van zijn lichaam is gezien door de politie en het letsel is ook te zien op de bij de aangifte gevoegde foto’s. Verder wordt de aangifte ondersteund door de camerabeelden, de verklaring van een getuige en heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer op zijn hoofd wilde slaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitnotities, naar voren gebracht dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. Uit het dossier is niet duidelijk geworden met wat voor soort voorwerp aangever is geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij een tasje met een lege plastic fles in zijn handen had. Dat tasje is in zijn woning aangetroffen. Er is geen knuppel, ijzeren staaf of ander slagwapen bij de aanhouding van verdachte aangetroffen, zodat mede gelet op het letsel dat bij aangever is geconstateerd, niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een dergelijk voorwerp heeft geslagen. Verder blijkt uit de stills van de camerabeelden en uit de verklaring van aangever niet dat verdachte met het voorwerp in de richting van het hoofd van aangever heeft geslagen. Zelfs als dat wel zou zijn gebeurd dan leent een tasje met daarin een lege fles zich naar zijn aard niet voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw partieel vrijspraak gevraagd voor het onderdeel slaan met een zwaar of ijzeren voorwerp of slagwapen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte meerdere malen in de richting van aangever heeft geslagen met een zwaar voorwerp. Uit het dossier volgt dat op de stills van de camerabeelden te zien is dat verdachte een zwart voorwerp in zijn hand houdt, dat geen gelijkenis vertoont met een stoffen tasje. Daarnaast volgt ook uit de verklaringen van aangever en de getuige dat verdachte heeft geslagen met een donker voorwerp dat leek op een ijzeren staaf of een knuppel. Uit de bevindingen van de politie met betrekking tot het letsel kan worden vastgesteld dat aangever zichtbaar letsel had aan de rechterzijde van zijn lichaam. Ook had aangever moeite met zitten op een stoel. De verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer wilde slaan, maar dat hij dit heeft gedaan met een zwart tasje met daarin een lege plastic fles, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande passeren, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier.
Vervolgens is aan de orde de vraag of het slaan met een zwaar voorwerp tegen het lichaam een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd om aangever tegen zijn hoofd te slaan. Uit het dossier volgt alleen dat aangever wilde voorkomen dat verdachte dit zou doen. Gelet op het geconstateerde letsel op het lichaam van aangever en de omstandigheid dat uit voornoemde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte met een zwaar voorwerp in de richting van het hoofd van de aangever heeft geslagen, acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 29 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere malen met een zwaar voorwerp te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5.De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.De strafbaarheid van verdachte
6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich vinden in de conclusies en het advies van de psychiater dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde handelde vanuit een psychotische paranoïde waanstoornis en dat het ten laste gelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij het niet eens is met de conclusies van de psychiater, omdat hij niet lijdt aan een psychiatrische aandoening en er geen sprake is van wanen. Als de rechtbank de verdachte hierin volgt, is hij geheel toerekeningsvatbaar.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van de volgende rapportages, die zijn opgemaakt over de persoon van verdachte:
- een voorgeleidingsconsult van 31 juli 2020, opgesteld door E. Kuiper, psychiater;
- een Pro Justitia rapport van 30 oktober 2020, opgesteld door M.C. Heus, psychiater.
Verdachte is op 31 juli 2020 in het kader van een voorgeleidingsconsult bezocht door een psychiater. De voorlopige conclusie was dat er aanwijzingen waren voor een psychotische toestand en door de psychiater is geadviseerd om de verdachte in een PPC te plaatsen en om een psychiatrisch Pro Justitia onderzoek op te laten stellen.
De raadkamer bij het Hof Amsterdam heeft op 26 augustus 2020 overwogen dat er volgens de psychiater sterke aanwijzingen zijn voor waanbeelden en complot denken en dat met een rapport van het NIFP inzicht kan worden verkregen over een adequate behandeling van de psychiatrische problematiek van verdachte. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal meegedeeld dat bij het Openbaar Ministerie wordt overwogen om een zorgmachtiging aan te vragen.
Door de officier van justitie is op 28 september 2020 psychiater M.C. Heus benoemd als gedragsdeskundige. De rechtbank heeft het Pro Justitie rapport op 30 oktober 2020 ontvangen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting om aanhouding verzocht teneinde een psychologisch onderzoek naar de persoon van verdachte te laten plaatsvinden. Verder heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat er sinds twee weken in het civiele traject - en derhalve niet met toepassing van het bepaalde in artikel 2.3 van de Wet forensisch zorg - een aanvraag loopt voor een zorgmachtiging. De termijn voor zo’n aanvraag bedraagt naar verwachting zo’n zes tot acht weken.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding op 4 november 2020 afgewezen, nu de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging niet parallel met de strafzaak loopt en de officier van justitie in de afgelopen periode ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om voor een dubbelrapportage te zorgen.
De rechtbank heeft het volgende ontleend aan het Pro Justitia rapport van 30 oktober 2020, opgesteld door M.C. Heus, psychiater.
Bij verdachte is naast een verstandelijke beperking sprake van een paranoïde waanstoornis, achtervolgingstype, rondom het slachtoffer. Verdachte heeft de paranoïde waan dat het slachtoffer het op hem voorzien heeft, waarbij hij er ook van overtuigd is dat onder andere de wijkagent corrupt is en in het complot zit om hem te bedreigen.
Er is een grote kans op herhaling als verdachte niet wordt behandeld voor de psychotische stoornis. Een voldoende mate van structuur en voorspelbaarheid kan voorkomen dat verdachte ten gevolge van zijn verstandelijke beperking overprikkeld of overspoeld raakt. Het feit dat verdachte meewerkte aan een woontraject, het liefst buiten Amsterdam, en dat doel nog steeds voor ogen heeft is een beschermende factor voor het recidiverisico.
De deskundige komt tot de conclusie dat de psychotische stoornis ook ten tijde van het ten laste gelegde het denken en het gevoel van verdachte sterk heeft beïnvloed. Toen verdachte het slachtoffer op straat ontmoette, heeft hij gehandeld vanuit deze paranoïde waan. De deskundige adviseert dan ook om verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
Verdachte dient op grond van het voorgaande ter zake van het bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 12.000.00 aan vergoeding van immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is op 5 november 2020 opgeheven. Deze beslissing van de rechtbank is afzonderlijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.E. Grijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2020.