ECLI:NL:RBAMS:2020:5731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5269
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met verblijfsverbod opgelegd door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker] tegen een verblijfsverbod dat door de burgemeester van Amsterdam was opgelegd. Het verblijfsverbod, dat op 15 september 2020 was ingesteld, gold voor het gebied 'overlastgebied Zuidoost' en had een duur van drie maanden. [verzoeker] maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om het verblijfsverbod op te schorten totdat er op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 6 november 2020 heeft [verzoeker] verklaard dat hij op het moment van de vermeende overtreding geen drugs gebruikte, maar op zoek was naar sigarettenpeuken. De burgemeester had het verblijfsverbod opgelegd omdat [verzoeker] volgens de burgemeester op 18 augustus 2020 openlijk drugs had gebruikt, wat in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam (APV). De voorzieningenrechter oordeelde dat het verblijfsverbod onjuist was gemotiveerd, maar dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van [verzoeker]. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verblijfsverbod naar verwachting in bezwaar stand zou houden en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Wel werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 1.050,-. Het griffierecht hoefde niet vergoed te worden omdat dit op nihil was gesteld wegens betalingsonmacht van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5269

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker, verder [verzoeker] ,

(gemachtigde: mr. J. van Weers),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder, verder de burgemeester,

(gemachtigde: mr. M. Kappelhof).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester aan [verzoeker] een
verblijfsverbod opgelegd voor het gebied “overlastgebied Zuidoost” voor de duur van drie maanden (het verblijfsverbod).
[verzoeker] heeft tegen het verblijfsverbod bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het verblijfsverbod wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het verblijfsverbod
2. De burgemeester heeft [verzoeker] het verblijfsverbod opgelegd, omdat [verzoeker] volgens de burgemeester op 18 augustus 2020 openlijk drugs gebruikt in het overlastgebied Zuidoost. Dit is op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam (APV) verboden. [1] De politie heeft [verzoeker] daarom op 18 augustus 2020 een verwijderingsbevel gegeven voor de duur van 24 uur. Omdat de burgemeester al eerder een verblijfsverbod aan [verzoeker] heeft opgelegd wegens overtreding van de APV, heeft de burgemeester aan [verzoeker] nu dit verblijfsverbod opgelegd.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1
Blijkens de gronden en wat op de zitting is besproken, spitst het geschil zich toe op het volgende. Verzoeker bestrijdt dat hij openlijk drugs heeft gebruikt en heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar een getuigenverklaring waarin staat dat hij op het bewuste moment dat de agent hem staande hield geen drugs gebruikte maar op zoek was naar sigarettenpeuken.
3.2
In het proces-verbaal van 18 augustus 2020 [2] staat daarover het volgende: “
Ik zag dat de verdachte een doodlopend hoekje van het Bijlmerplein in liep. Ik zag dat de verdachte in een hoekje ging staan. Ik zag dat de verdachte snel weer terug kwam lopen. Ik zag dat de verdachte in zijn rechterhand een basepijp vast hield. Ik sprak de verdachte aan. Ik zag dat de verdachte vervolgens zijn basepijp stiekem in zijn rechter achterzak stopte. Ik vroeg aan de verdachte om zijn basepijp te tonen. Ik zag in de basepijp een wit brokje verdovende middelen zitten en een beetje as.” Na het bezwaar van [verzoeker] waarin wordt gewezen op de getuigenverklaring, heeft de verbalisant op ambtsbelofte zijn bevindingen bevestigd. [3]
3.3
De voorzieningenrechter stelt met verzoeker vast dat blijkens deze processen-verbaal [verzoeker] niet staande is gehouden voor het openlijk gebruik van drugs, zoals in het verblijfsverbod staat vermeld. Zoals door de burgermeester op de zitting is erkend, is het verblijfsverbod in dat opzicht dan ook onjuist en is sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming van de burgermeester.
3.4
De voorzieningenrechter zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat verzoeker daardoor niet is benadeeld.
Artikel 2.7, eerste lid, van de APV verbiedt namelijk niet slechts het openlijk gebruik van harddrugs, maar ook het openlijk voorhanden hebben van harddrugs en zogenaamde gebruiksartikelen. Blijkens voornoemde processen-verbaal is daar in het geval van [verzoeker] sprake van geweest. Dat de getuige heeft verklaard iets anders te hebben gezien, doet daar in dit geval niet aan af. Het klopt immers dat [verzoeker] op het bewuste moment geen harddrugs aan het gebruiken was. Volgens vaste rechtspraak [4] mag verweerder verder in beginsel uitgaan van de juistheid van een in dit geval op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt voornoemde getuigenverklaring niet dergelijk tegenbewijs. De verbalisant is hier immers mee geconfronteerd en heeft volhard in zijn bevindingen. Niet aannemelijk is gemaakt waarom de verbalisant niet conform de waarheid zou verklaren. Het betoog van verzoeker dat de politie verzoeker uit het overlastgebied wil houden, omdat hij volgens hen veel overlast veroorzaakt is niet nader onderbouwd en de voorzieningenrechter hecht daar in dit geval dan ook niet de waarde aan die verzoeker wenst.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het verblijfsverbod niet onevenredig belastend voor verzoeker is. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat zijn sociale leven zich afspeelt in het verbodsgebied, dat hij daar op af toe oppast, mantelzorg verleent en vrijwilligers werk doet bij “Hot Challange” een stichting die daklozen en personen met een verslaving helpt, maar verzoeker heeft nagelaten dit te onderbouwen. Mocht verzoeker voldoende onderbouwd naar voren brengen dat het nodig is dat hij in het verbodsgebied moet zijn, dan kan hij bij de burgemeester vragen om een (tijdelijke) corridor, zoals de gemachtigde van de burgermeester op de zitting heeft toegelicht.
4.2
Tegen deze achtergrond zal het verblijfsverbod naar verwachting in bezwaar standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Gezien de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bij het geconstateerde gebrek, veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door [verzoeker] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 525,- per punt, met een wegingsfactor 1).
6. Het griffierecht hoeft de burgemeester aan [verzoeker] niet te vergoeden, omdat het griffierecht wegens betalingsonmacht van [verzoeker] op nihil is gesteld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
-veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2.7 van de APV. Openlijk gebruik en handel. 1. Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs openlijk voorhanden te hebben, deze te gebruiken of voor dat gebruik één of meer voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben. (…).
2.Het proces-verbaal van 18 augustus 2020 terzake het geven van een bevel tot verwijdering voor de duur van 24 uur, verhoor, zienswijze, waarschuwing en mededeling.
3.Zie de verklaring van 17 oktober 2020 van de hoofdagent van politie.
4.Zo heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder bepaald. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:915, r.o. 4.1.