In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen, waaronder een menghendelkraan en beugels in de badkamer en het toilet, die door verweerder zijn afgewezen op de grond dat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting die plaatsvond op 28 september 2020, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven nadere stukken uit te wisselen.
De rechtbank oordeelde dat de gevraagde woningaanpassingen niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking en dat deze voorzieningen tegen geringe kosten kunnen worden aangeschaft. De rechtbank volgde daarmee het standpunt van verweerder, die de afwijzing van de aanvragen handhaafde. Eiser had eerder al een scootmobiel en hulp bij het huishouden toegekend gekregen, maar handhaafde zijn beroep enkel voor de woningaanpassing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bepaalde dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.575,-.
De uitspraak benadrukt de criteria voor het al dan niet toekennen van maatwerkvoorzieningen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de rol van algemeen gebruikelijke voorzieningen in dit kader. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.