ECLI:NL:RBAMS:2020:5779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
C/13/692092 / KG ZA 20-979
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding tussen ouders na relatiebreuk

In deze zaak, die op 25 november 2020 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin een vader (eiser) een omgangsregeling vordert met zijn dochter, die bij de moeder (gedaagde) woont. De ouders hebben een relatie gehad die in 2018 is verbroken. De vader heeft sinds april 2020 geen contact meer gehad met zijn dochter en vraagt om een regeling waarbij hij haar drie dagen per week kan zien. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt in reconventie om een regeling van slechts drie uur per maand.

Tijdens de zitting op 18 november 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de vader, omdat hij al lange tijd geen omgang heeft gehad met zijn dochter. De rechter benadrukt dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die hiertegen pleiten. De moeder erkent dit recht, maar er is onenigheid over de frequentie en duur van de omgang.

De rechter heeft uiteindelijk besloten dat er een voorlopige omgangsregeling moet komen, waarbij de dochter om de week op zondag bij de vader verblijft. De regeling wordt geleidelijk opgebouwd van drie naar zeven uur. De rechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de moeder de regeling niet naleeft. De vordering van de vader is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van de moeder in reconventie is afgewezen. De proceskosten worden verrekend, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/692092 / KG ZA 20-979 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 25 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 10 november 2020,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. Stelling te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting van 18 november 2020 waren partijen en hun advocaten aanwezig. Namens [eiser] is de dagvaarding toegelicht en namens [gedaagde] de conclusie van antwoord en de tegenvordering. Partijen hebben over en weer verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de door de ander gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben schriftelijke stukken in het geding gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad, die in 2018 is verbroken. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] geboren: [naam dochter] . [naam dochter] woont bij [gedaagde] , die het eenhoofdig gezag heeft. [eiser] woont bij zijn moeder.
2.2.
Er was af en toe telefonisch contact tussen vader en dochter, maar dat is in april 2020 gestopt. Zij kwamen elkaar wel af en toe tegen, omdat [naam dochter] met [gedaagde] tot voor kort tegenover [eiser] woonde.
2.3.
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] gevraagd of zij afspraken wil maken over een contactregeling en of zij ermee instemt dat ook [eiser] gezag krijgt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert een omgangsregeling vast te stellen, waarbij [naam dochter] elke week bij hem is:
- vrijdag na schooltijd tot en met 19:00 uur,
- zaterdag van 10:00 uur tot en met 17:00 uur, en
- zondag van 10:00 uur tot en met 15:00 uur,
op straffe van een dwangsom van € 250,00 per overtreding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert een omgangsregeling vast te stellen, waarbij [naam dochter] één keer per maand op zondagmiddag van 12:00 tot 15:00 uur omgang heeft met [eiser] , waarbij de broer of zus van [gedaagde] de omgang zal begeleiden op een andere plek dan de woning van [eiser] .
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang omdat hij sinds april 2020 geen omgang meer heeft gehad met zijn dochter.
5.2.
In kort geding kan een voorlopige omgangsregeling worden vastgesteld. Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op omgang met zijn kind, tenzij omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van dat kind (artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek). [gedaagde] erkent dit ook wel, maar partijen verschillen van mening hoe vaak, hoe lang en waar de omgang moet plaatsvinden.
5.3.
Uit de stukken en uit de verklaringen van partijen op de zitting is duidelijk geworden dat zij het totaal niet met elkaar kunnen vinden en dat er tussen hen geen vruchtbare communicatie is. Op de zitting is hun aangeboden om via de mediationcoördinator van de rechtbank een mediator in te schakelen. Daarover hebben partijen overlegd, maar uiteindelijk is het afgestuit op onenigheid over het intussen opstarten van de omgang. Zij hebben zich wel bereid verklaard om in overleg met hun advocaten alsnog een mediator te zoeken.
5.4.
De moeizame verhouding tussen de ouders neemt niet weg dat het in het belang van de zesjarige [naam dochter] is dat de omgang met haar vader zo spoedig mogelijk op gang komt. Niet gebleken is dat zwaarwegende belangen van [naam dochter] zich daartegen verzetten. [gedaagde] stelt dat [eiser] zich onbetrouwbaar en agressief jegens haar ( [gedaagde] ) opstelt, ook in aanwezigheid van hun dochter. [eiser] heeft dat stellig ontkend. Hoe dat ook precies zit, niet aannemelijk is geworden dat [eiser] zich tegenover [naam dochter] agressief of anderszins onverantwoord gedraagt.
5.5.
Wel zal [naam dochter] aan regelmatige omgang met haar vader moeten wennen. Daarom moet die omgang voorzichtig worden opgebouwd. De door [eiser] voorgestelde regeling van elke week drie dagen achter elkaar is voor haar te veel ineens. De door [gedaagde] voorgestelde regeling van drie uur per maand is weer te weinig. Op die manier raakt ze nooit gewend aan haar vader.
5.6.
[gedaagde] wil meewerken aan omgang, maar dan onder begeleiding van haar zus. Dat laatste wil [eiser] absoluut niet en het lijkt ook een recept voor spanningen. Dat is niet in het belang van [naam dochter] . [eiser] woont bij zijn moeder. [naam dochter] kent deze oma nog van vroeger. Oma heeft in een brief van 16 november 2020 geschreven dat zij haar kleindochter heel erg mist. Al met al valt niet in te zien waarom de omgang met [eiser] niet bij hem (en oma) thuis zou kunnen plaatsvinden.
5.7.
Dit alles leidt ertoe dat in het belang van [naam dochter] een voorlopige omgangsregeling van 1x per 2 weken op zondag zal worden vastgesteld, waarbij het aantal uren geleidelijk zal worden opgebouwd van drie naar uiteindelijk zeven uur.
5.8.
De omgang kan bij [eiser] (en oma) thuis plaatsvinden. [gedaagde] brengt [naam dochter] daar stipt op tijd en [eiser] brengt haar stipt op tijd weer terug bij [gedaagde] . Voor het vertrouwen in haar ouders is het, zeker voor een jong kind als [naam dochter] , van groot belang dat zij daarop kan rekenen. Als [eiser] of [gedaagde] door een zeer bijzondere omstandigheid zich toch een keer niet aan de regeling kan houden, moet hij of zij dat zo spoedig mogelijk aan de andere ouder melden. Er wordt van uitgegaan dat de ene ouder in het bijzijn van [naam dochter] geen kwaad spreekt over de andere ouder en dat [gedaagde] aan [naam dochter] vóór het eerste omgangsmoment duidelijk uitlegt hoe de omgangregeling eruit ziet.
5.9.
Deze voorlopige omgangsregeling geldt totdat een rechter anders heeft beslist of partijen anders hebben afgesproken.
5.10.
De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd zoals is vermeld in de beslissing.
5.11.
Het komt erop neer dat de vordering in conventie gedeeltelijk zal worden toegewezen en dat de vordering in reconventie wordt afgewezen. Gelet op de relatie die partijen hadden zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
stelt de volgende voorlopige omgangsregeling vast:
[naam dochter] verblijft bij [eiser] :
- zondag 29 november 2020, 12:00-15:00 uur,
- zondag 13 december 2020, 12:00-17:00 uur,
- zondag 27 december 2020, 10:00-17:00 uur,
- en zo verder elke twee weken op zondag 10:00-17:00 uur,
waarbij [gedaagde] [naam dochter] naar [eiser] brengt en hij haar weer terugbrengt naar [gedaagde] ,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat zij de onder 6.1. vastgestelde regeling niet naleeft, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
weigert de gevraagde voorziening,
6.7.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH