ECLI:NL:RBAMS:2020:5832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
C/13/690679 / HA RK 20-277
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen bijheffing griffierecht ongegrond verklaard; gevolgen van niet tijdig overleggen toevoeging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 29 september 2020 was ingekomen. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. Sicco van Steenwijk, kwamen in verzet tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 833,-- aan griffierecht bij te heffen. De griffier had op 15 oktober 2020 een verweerschrift ingediend, waarna de beschikking op heden werd bepaald. De verzoekers stelden dat zij voldaan hadden aan de eisen van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) door een aanvraag voor een toevoeging te overleggen, en dat zij niet tijdig waren gewaarschuwd om de definitieve toevoeging te overleggen. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, maar dat de verzoekers niet tijdig de definitieve toevoeging hadden overgelegd, wat voor hun rekening en risico kwam. De rechtbank concludeerde dat de griffier niet verplicht was om verzoekers te waarschuwen voor de bijheffing van het griffierecht. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de beslissing van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/690679 / HA RK 20-277 MW/CB
Beschikking van 5 november 2020
in de zaak van

1.[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
MR. SICCO VAN STEENWIJK,
advocaat te Utrecht,
verzoekers,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM,
verweerder.

1.Verloop van de procedure

Bij op 29 september 2020 ingekomen verzoekschrift ex artikel 29 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 833,-- aan griffierecht (bij) te heffen.
De griffier heeft op 15 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
[naam bv] B.V. heeft bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen verzoekster. De zaak staat geregistreerd onder nummers C/13/673318 / HA ZA 19-1060. De eerste rolzitting was op 9 oktober 2019. Mr. Van Steenwijk heeft zich toen als advocaat namens verzoekster gesteld. In verband met een toevoegingsaanvraag is aanvankelijk aan mr. Van Steenwijk een bedrag van
€ 81,-- aan griffierecht in rekening gebracht.
2.2.
De zaak is uiteindelijk op verzoek van partijen op de rol van 13 mei 2020 doorgehaald. Omdat overlegging van de definitieve toevoeging door verzoekster uitbleef, is een bedrag van € 833,-- aan griffierecht bijgeheven. Dit bedrag is op 21 september 2020 door mr. Van Steenwijk voldaan.
2.3.
Verzoekers verzetten zich tegen de bijheffing van het bedrag van € 833,-- om de volgende redenen. In artikel 16 lid 2 Wgbz is bepaald dat indien nog geen definitieve toevoeging kan worden overgelegd, volstaan kan worden met overlegging van de aanvraag. Hier hebben verzoekers aan voldaan. Verzoekers zijn noch per post noch via de digitale rol verzocht om alsnog de definitieve toevoeging over te leggen. Evenmin zijn verzoekers gewaarschuwd dat indien zij niet voor een bepaalde datum de definitieve toevoeging zouden overleggen, er een naheffing griffierecht zou volgen. Verzoekster sub 1 komt in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand en daarom is het griffierecht voor onvermogenden van toepassing. Dit wordt nu herzien om een reden die niet in de wet is geregeld. Bovendien hebben verzoekers aan de verplichtingen uit de wet voldaan. In artikel 16 lid 4 Wgbz wordt nog een uitzondering vermeld, maar die gaat niet op aangezien verzoekers wel de stukken van artikel 16 lid 2 Wgbz hebben overgelegd.
Ook artikel 29 lid 1 van de Wet op de Rechtsbijstand (WRB) lijkt op verzoekers niet van toepassing, omdat daarin niet is geregeld dat bij het niet (tijdig) overleggen daarvan alsnog het volledige griffierecht in rekening zal worden gebracht. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de vergoeding die wordt toegekend aan de rechtsbijstandsverlener.
Volledigheidshalve beroepen verzoekers zich ook op de redelijkheid en de billijkheid. Verzoekster sub 1 komt in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand en omdat de bodemprocedure op de lange baan is geschoven is verzuimd om de toevoeging spontaan aan de griffier toe te zenden. Verzoekers verzoeken dan ook het verzet gegrond te verklaren en alsnog te bepalen dat het griffierecht voor onvermogenden wordt toegepast.
2.4.
De griffier heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt – voor zover relevant – hierna aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Het door verzoekster ingediende verzet is tijdig ingesteld.
3.2.
Artikel 16 lid 1 en lid 2 Wgbz luiden als volgt:
1. De griffier heft het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als
bijlagebij deze wet is gevoegd, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, is overgelegd:
a. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in
artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of
b. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in
artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstandwaaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens
artikel 35, tweede lid, van die wet.
2 Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven nog geen afschrift van het besluit tot toevoeging overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar heeft zij wel een aanvraag als bedoeld in
artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstandingediend, dan heft de griffier het griffierecht voor onvermogenden, indien de desbetreffende partij een afschrift van die aanvraag overlegt.
3.3.
Artikel 29 lid 1 WRB luidt als volgt:
Een afschrift van het besluit tot toevoeging wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat de einduitspraak is gedaan, overgelegd aan de rechter voor wie de zaak dient.
3.4.
Aanvankelijk is aan verzoekers het griffierecht voor onvermogenden in rekening gebracht, omdat er een toevoegingsaanvraag (overeenkomstig artikel 16 lid 2 Wgbz) was overgelegd. De definitieve toevoeging is door verzoekers, zoals zij ook zelf stellen, niet (tijdig en spontaan) naar de rechtbank verzonden (overeenkomstig artikel 29 lid 1 WRB), terwijl dit wel had gekund en gemoeten. De toevoeging is op 9 oktober 2019 afgegeven en op 11 oktober 2019 naar verzoekers verzonden. Verzoekers konden niet enkel volstaan met overlegging van de toevoegingsaanvraag. Een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand kan immers ook worden geweigerd en een verstrekte toevoeging kan worden ingetrokken. Het is dan ook aan verzoekers om zorg te dragen voor tijdige overlegging van de definitieve toevoeging, in dit geval voordat de zaak werd doorgehaald (vgl. gerechtshof Amsterdam 29 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8064). Uit het door de griffier bij zijn verweerschrift overgelegde uittreksel uit de zaakhistorie van de bodemprocedure (productie 1) blijkt dat de zaak op de rol van 1 april 2020 en 13 mei 2020 heeft gestaan voor het overleggen van een definitieve toevoeging. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat dit zichtbaar was in het digitale roljournaal, waartoe verzoekers, in elk geval mr. Van Steenwijk, toegang hadden. Rest de vraag of verzoekers door de griffier gewaarschuwd hadden moeten worden voor bijheffing van het griffierecht bij niet tijdige overlegging van de definitieve toevoeging. Het antwoord daarop is nee. De systematiek van de toevoegingen en de daarop betrekking hebbende wetsbepalingen is duidelijk. Het is aan de advocaat zelf, en niet aan de griffier, om hem aan de juiste naleving daarvan te herinneren. In dit geval is bovendien niet gebleken dat het voor verzoekers niet mogelijk was om de definitieve toevoeging na de ontvangst daarvan in oktober 2019 en vóór het einde van de procedure per 13 mei 2020 aan de rechtbank te zenden.
Het niet (tijdig) overleggen van de definitieve toevoeging komt dan ook voor eigen rekening en risico van verzoekers.
3.5.
Het verzet tegen de beslissing van de griffier is gelet op het voorgaande ongegrond.

4.De beoordeling

De rechtbank
verklaart het verzet tegen de beslissing van de griffier ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven, rechter, op 5 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CJJB