Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 augustus 2019, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met een productie,
- het tussenvonnis van 19 november 2019, waarbij een comparitie is bevolen,
- de akte overlegging producties tevens vermindering eis in conventie en conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de brieven van deze rechtbank van 1 mei 2020 aan partijen, met daarin vermeld dat vanwege COVID-19 de comparitie geen doorgang zal vinden en de zaak naar de rol wordt verwezen voor re- en dupliek,
- de akte overlegging productie tevens conclusie van repliek in conventie,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De feiten
Totaal: 6943. Besproken op 10 okt 2017 (…)”. In datzelfde Whatsapp-gesprek hebben partijen voorts, voor zover van belang, het volgende naar elkaar bericht:
bet [gedaagde]”, “
telefoon en bekeuring [gedaagde]” en “
betalings regeling [gedaagde]”.
Overige schuld [gedaagde] , incl telefoon tot start betalingen van jouw, € 6943. ( [gedaagde] en ik hebben een tijdje geleden samen gegeten en hebben toen alles doorgenomen. Dit is het bedrag waar we samen op uit zijn gekomen (…))”
Ik heb me moeder gesproken we gaan morgen kijken of ik ipv maandelijks of ik je niet 3/4 keer hele salaris geef heb 2 baantjes want wil dat het nou gwn geregeld word”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
vragendie [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord opwerpt af te kunnen leiden, maar [gedaagde] laat vervolgens na om toe te lichten waar de Whatsapp-berichten (en zijn daarin opgenomen accordering van het bedrag van € 6.943,00) volgens hem dan wél betrekking op hadden. Een dergelijke toelichting mocht, gezien de stellingen van [eiseres] , van hem worden verlangd. Ook is van belang dat [gedaagde] de (met bankafschriften onderbouwde) stelling van [eiseres] dat [naam moeder] , de moeder van [gedaagde] , verschillende bedragen aan [eiseres] heeft betaald ter aflossing van hetgeen [gedaagde] van [eiseres] heeft geleend, geheel onweersproken heeft gelaten. Gezien de betalingsomschrijvingen die zijn moeder bij de betalingen vermeldde (zie 2.4), was een toelichting op die betalingen en omschrijvingen op zijn plaats geweest. Die toelichting ontbreekt. Gelet op het voorgaande wordt dan ook als vaststaand aangenomen dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening heeft bestaan, in welk kader [eiseres] verschillende bedragen aan [gedaagde] heeft geleend, en waarvan het totaal van de geleende (en nog niet terugbetaalde) bedragen in oktober 2017 € 6.943,00 bedroeg.