6.3.1Het oordeel van de rechtbank – Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 december 2018. Hieruit blijkt het volgende.
Het is de reclassering onduidelijk wat er aan het ten laste gelegde ten grondslag heeft gelegen. Dit bemoeilijkt het vaststellen van risico- en beschermende factoren. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Desalniettemin maakt de reclassering zich zorgen om verdachte. Allereerst omdat er, naast de aangifte uit onderhavige zaak, nog een vrouw is die heeft aangegeven dat zij seksueel grensoverschrijdend door betrokkene is benaderd.
Ten tweede is de huidige neerslachtige gemoedstoestand van verdachte zorgelijk, evenals de afwezigheid van dagbesteding, zijn cannabisgebruik en het sociale isolement waarin hij lijkt te verkeren. Bij veroordeling acht de reclassering een behandeling bij De Waag en een
reclasseringstoezicht dan ook geïndiceerd. Ook zullen de depressieve klachten moeten worden geadresseerd. Middels een reclasseringstoezicht kan de behandeling gemonitord worden en kan verdachte – wanneer zijn psychische gesteldheid het toelaat – worden begeleid naar
een dagbesteding. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en dagbesteding.
Dit advies is ter terechtzitting door reclasseringswerker J. van der Weijden bevestigd en waar nodig aangevuld naar de huidige situatie. Ondanks dat verdachte een wat positievere houding laat zien, is de depressie nog op de voorgrond aanwezig. Ook is verdere behandeling nodig, waarbij wordt opgemerkt dat deze zich (nog) niet richt op seksuele problematiek, omdat daar tot nog toe gezien zijn ontkenning geen aanleiding voor was.
De rechtbank stelt voorop dat er geen oriëntatiepunten zijn voor dit feit. Daarbij merkt de rechtbank op dat de aard en ernst van dit feit in beginsel zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal echter in dit geval rekening moeten houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt ten aanzien van de redelijke termijn voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van verdachte moet als zo’n handeling worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaten op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. Algemene regels omtrent de wijze waarop de straf dient te worden verminderd, zijn niet te geven.
Verdachte is op 28 augustus 2016 in verzekering gesteld. Het vonnis wordt gewezen op
26 november 2020, een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 27 maanden.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze overschrijding voor een deel te wijten is aan verdachte. Hij is immers, nadat hij naar voren was gekomen uit DNA-onderzoek, op
12 december 2017, 14 maart 2018 én op 1 juni 2018 per brief uitgenodigd voor verhoor.
Aan geen van deze brieven heeft hij gehoor gegeven door zich te melden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze periode voor rekening van verdachte dient te komen. Desalniettemin is de redelijke termijn dan nog met 21 maanden overschreden.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, rechtvaardigt een feit als het onderhavige zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als de redelijke termijn niet was overschreden, had de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, ondanks de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, niet kan worden afgezien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij liet [aangeefster] een kamer bij hem huren in de hoop dat zij een relatie met hem wilde. Toen zij hem afwees, stuurde hij haar berichten waarin hij haar vroeg toch zijn “lover” te worden zodat ze geen huur hoefde te betalen. Zij wilde liever betalen, antwoordt ze in de chat. Tegen haar medehuurder [getuige] vertelde ze dat ze zich onprettig voelde omdat verdachte haar om een seksuele relatie vroeg en ze dat niet wilde. Op 28 augustus 2016 kwam zij beschonken thuis, zoals blijkt uit de verklaring van verdachte en uit haar eigen verklaring. [aangeefster] verkeerde in een toestand van lichamelijke onmacht door het nuttigen van alcohol, en verdachte had weet van die toestand. Daardoor was zij niet in staat fysiek weerstand tegen hem te bieden. Verdachte is bij [aangeefster] , destijds 20 jaar, in bed gekropen, waarna hij (half)naakt bovenop haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast. [aangeefster] was in shock en huilde toen zij enkele uren later verdachte bovenop zich voelde en merkte dat zowel zijzelf, als verdachte (grotendeels)ontkleed waren. Als strafverzwarend merkt de rechtbank aan de plaats waar dit gebeurde: in wat destijds haar woning was, waar [aangeefster] zich veilig zou moeten kunnen voelen.. Dat gevoel werd haar door dit incident ontnomen.
Verdachte heeft voor dit feit op geen enkele wijze en op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid willen nemen. Zelfs nadat vier jaar zijn verstreken en [aangeefster] in haar slachtofferverklaring heeft laten weten wat het allemaal met haar heeft gedaan en ook nog steeds doet, geeft verdachte geen opening van zaken. Sterker nog: [aangeefster] zou alles bij elkaar hebben gelogen en spant tegen hem samen. Het is het recht van verdachte om zijn eigen procespositie te bepalen, maar de rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat verdachte tegen beter weten in de schuld bij [aangeefster] blijft leggen.
Aan de andere kant is dit volgens de rechtbank tekenend voor het gebrek aan zelfinzicht en reflectie bij verdachte, wat de rechtbank doet vrezen voor de toekomst. Immers, wat als hij besluit wederom een kamer te verhuren aan een jonge, aantrekkelijke vrouw?
Hierbij merkt de rechtbank op dat zich in het dossier een melding bevindt van een studente die de kamer vóór [aangeefster] huurde. Verdachte wilde ook met haar een relatie aangaan, waarbij hij voorstelde dat zij in dat geval niet hoefde te betalen, hetgeen zij, net als [aangeefster] , weigerde. Op 13 januari 2016 heeft deze vrouw zich bij de politie gemeld, omdat zij door verdachte zou zijn verkracht, nadat zij, op uitnodiging van verdachte, wat whisky op zijn verjaardag had gedronken. Deze melding is nooit doorgezet in een aangifte, dus de rechtbank kan en zal dit niet meenemen in deze strafzaak, maar het schetst een uiterst zorgwekkend beeld van verdachte en zijn vermogens om grenzen van anderen te respecteren, zeker op seksueel gebied.
De rechtbank is al met al van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het feit, de vrees voor herhaling, de persoon van de verdachte en met inachtneming van de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, niet kan worden volstaan met een taakstraf en/of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Daarbij merkt de rechtbank op dat de behandeling van verdachte zich in elk geval ook zal moeten richten op het seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte en de daarmee gepaard gaande problematiek, zoals dat uit dit dossier is gebleken.
Gelet op de op te leggen gevangenisstraf zal de vordering tot opheffing van het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis worden afgewezen.