ECLI:NL:RBAMS:2020:6160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
C/13/692251 / KG ZA 20-987
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een ongedocumenteerde vreemdeling uit de Landelijke Voorziening Vreemdeling door de Gemeente Amsterdam

Op 9 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de ontruiming van een ongedocumenteerde vreemdeling, [gedaagde], door de Gemeente Amsterdam. De Gemeente vorderde ontruiming van [gedaagde] uit de Landelijke Voorziening Vreemdeling (LVV), waar hij sinds 13 augustus 2019 verbleef. De Gemeente stelde dat [gedaagde] geen recht meer had op verblijf in de LVV, omdat hij niet meewerkte aan het bereiken van een bestendige oplossing voor zijn verblijf in Nederland. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente groot belang had bij de ontruiming, gezien de wachtlijst voor de LVV en de noodzaak om de LVV-regeling consistent uit te voeren. De rechter concludeerde dat de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet in de weg stonden aan de ontruiming, en dat [gedaagde] niet op straat hoefde te belanden, aangezien hij kon worden opgevangen in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL). De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingsdatum vastgesteld op uiterlijk 8 januari 2021. De proceskosten werden verrekend, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/692251 / KG ZA 20-987 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 9 december 2020
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (Onderwijs, Jeugd en Zorg),
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 16 november 2020,
advocaat mr. A. Berends te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. L.A. Fischer en mr. W.G. Fischer te Haarlem.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 25 november 2020 waren aanwezig:
- [naam medewerker] namens de Gemeente met mr. Berends;
- [gedaagde] met de beide mrs. Fischer.
1.2.
De Gemeente heeft de vordering toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. De Gemeente heeft schriftelijke stukken ingediend en beide partijen legden een pleitnota over.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1963, is een uitgeprocedeerde ongedocumenteerde vreemdeling uit Egypte. Hij verblijft in het kader van het Programma Ongedocumenteerden sinds 13 augustus 2019 in locaties van de Amsterdamse pilot Landelijke Voorziening Vreemdeling (LVV). In deze driejarige pilots, die in vijf gemeenten spelen, werken Rijk en gemeenten sinds april 2019 met medewerking van NGO’s samen op grond van een convenant. Doel is te komen tot een landelijk netwerk van begeleidings- en opvangvoorzieningen om bestendige oplossingen te vinden voor migranten zonder recht op verblijf of rijksopvang. Handelingen die verband houden met de toelating, het verblijf in en de beëindiging van het onderdak in de LVV zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gemandateerd aan de pilot-gemeenten.
2.2.
Een bestendige oplossing voor de illegale vreemdeling kan bestaan in rechtmatig verblijf in Nederland, vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie. Intussen krijgt de vreemdeling onderdak in een LVV-locatie. Het verblijf duurt maximaal 1,5 jaar en wordt voortijdig beëindigd als de vreemdeling onvoldoende meewerkt. Met deze voorwaarden heeft [gedaagde] tevoren schriftelijk ingestemd.
2.3.
Op 18 juni 2020 is aan [gedaagde] een LVV Beëindigingsformulier uitgereikt met 28 februari 2020 als datum beëindiging LVV.
2.4.
Bij brief van 12 oktober 2020 aan zijn advocaat heeft de Gemeente [gedaagde] mede namens de Staatssecretaris gesommeerd om uiterlijk 26 oktober 2020 kamer B in de LVV-locatie aan de [adres 1] te [plaats] te verlaten, omdat hij geen medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde bestendige oplossingen.
In de brief staat ook dat de opvang aanvankelijk al eind februari 2020 zou worden beëindigd, maar dat de einddatum vanwege de coronacrisis is verschoven naar 26 juni 2020 en vervolgens op verzoek van [gedaagde] naar 3 juli 2020. Tenslotte staat er in dat [gedaagde] zich kan melden bij de Vrijheidsbeperkende Locatie in Ter Apel (VBL), waar onderdak wordt geboden onder de voorwaarde dat hij werkt aan zijn vertrek uit Nederland, en dat dit onderdak gepaard gaat met de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel.
2.5.
Na 12 oktober 2020 is [gedaagde] verhuisd naar de LVV-locatie aan de [adres 2] te [plaats] , eigendom van de Gemeente, waar hij bed 11 in vierpersoonskamer 2 in gebruik heeft. [gedaagde] weigert daar te vertrekken.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert ontruiming door [gedaagde] van (zijn kamer in) de LVV-locatie aan de [adres 2] te [plaats] , met zijn veroordeling in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Zij stelt daartoe dat [gedaagde] geen recht meer heeft op verblijf in de LVV. Hij heeft geen bestuursrechtelijk bezwaar gemaakt tegen het beëindigingsformulier van 18 juni 2020 waarin de LVV op advies van het Lokaal Samenwerkingsoverleg (LSO) is beëindigd per 28 februari 2020. [gedaagde] zit dus zonder recht of titel in de LVV-locatie aan de [adres 2] en de Gemeente heeft als eigenares recht op en belang bij ontruiming. Het algemeen maatschappelijk belang van de Gemeente bij ontruiming is groot en urgent, omdat de Gemeente slechts mandaat heeft van de Staatssecretaris om opvang in de LVV te verlenen aan personen die werken aan een duurzaam perspectief. Aan die eis voldoet [gedaagde] niet. Eerst werkte hij niet mee aan de juridische screening en gaf hij zijn dossier niet ter inzage aan Vluchtelingenwerk, dat met hem de mogelijkheden voor rechtmatig verblijf zou onderzoeken. Toen is hij in september 2019 doorverwezen naar Goedwerk Foundation voor toekomstoriëntatie- en terugkeergesprekken van maximaal 3 maanden. Op 28 februari 2020 heeft de casemanager daar gemeld dat [gedaagde] heeft gekozen om niet terug te keren of door te migreren.
De Gemeente is gehouden haar beleid consistent uit te voeren. Daarnaast is er geen geld om oneindig opvang te bieden aan personen die daar geen recht op hebben. Bovendien is de Gemeente bang voor ongewenste precedentwerking. Op dit moment zijn er al twee anderen die de LVV weigeren te verlaten (waarvan 1 door dezelfde advocaten wordt bijgestaan als [gedaagde] ). Ook wil de Gemeente aanzuigende werking op ongedocumenteerden van buiten [plaats] voorkomen. Ten slotte staan er momenteel 40 personen op de wachtlijst voor een plek in de LVV.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat de Gemeente hem niet dakloos mag maken. Verwijzing naar opvang in de VBL is niet voldoende. Allereerst is de Staatssecretaris degene die verwijst naar de VBL. Daarmee is niet gegeven dat de Gemeente dat ook mag. Als [gedaagde] niet in de VBL terecht kan, rust op de Staatssecretaris verder geen verplichting, maar mag de Gemeente hem juist niet op straat zetten. De Gemeente weet dat [gedaagde] niet in de VBL zal worden toegelaten, omdat hij niet wil meewerken aan zijn vertrek, terwijl dat een toelatingsvoorwaarde is voor de VBL.
Het op straat zetten van een kwetsbare man, met de winter op komst en de corona-pandemie nog niet achter de rug, voldoet niet aan de op grond van (de jurisprudentie over) artikel 8 EVRM vereiste ‘fair balance’ tussen de belangen van betrokkene en de belangen van de samenleving.
Overigens is [gedaagde] van mening dat het niet de Gemeente is die ontruiming kan vorderen, maar HVO Querido, omdat hij daarmee een (opvang)contract heeft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De spoedeisendheid volgt uit de aard van de vordering, alleen al vanwege de bestaande wachtlijst voor de LVV.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] geen recht meer heeft op verblijf in de LVV. Hij zit daar dus zonder recht of titel en als eigenares van het pand heeft de Gemeente dan ook in beginsel het recht om hem te ontruimen. Een eventuele opvangovereenkomst tussen [gedaagde] en HVO Querido – volgens [gedaagde] is die er en volgens de Gemeente niet - maakt dat niet anders.
4.4.
Volgens [gedaagde] is het punt niet dat hij geen recht heeft op verblijf, maar gaat het erom dat de Gemeente hem niet dakloos mag maken.
Onder omstandigheden zou de Gemeente met de ontruiming inderdaad in strijd kunnen handelen met de artikelen 3 (verbod onmenselijke behandeling) en/of 8 (bescherming persoonlijke levenssfeer) EVRM en met de vereiste ‘fair balance’ tussen de belangen van betrokkene en de belangen van de samenleving, of kan een belangenafweging om andere redenen tot afwijzing van de vordering nopen. Volgens [gedaagde] is dat het geval. De Gemeente heeft het gemotiveerd betwist.
4.5.
De Gemeente heeft groot (algemeen) belang bij de ontruiming, omdat zij de LVV-regeling consequent moet uitvoeren, ongewenste precedentwerking moet voorkomen en er bovendien 40 mensen op de wachtlijst staan voor een plek die nu ten onrechte door [gedaagde] bezet wordt gehouden. Daar komt bij dat de LVV een begunstigende regeling is voor ongedocumenteerden. Als deze eenmaal wordt beëindigd heeft de vreemdeling met behulp van diverse instanties al een heel traject doorlopen. Als de vreemdeling het verblijf in de LVV-locatie zelf eindeloos zou kunnen rekken door medewerking aan het LVV-traject en vervolgens aan terugkeer vanuit de VBL te weigeren, dan loopt de hele regeling vast. Dat gaat bovendien ten koste van personen die op de wachtlijst staan.
4.6.
Daar staat tegenover dat [gedaagde] er bij gebrek aan een aantrekkelijk alternatief groot belang bij heeft om in de LVV-locatie onderdak te hebben.
4.7.
De Gemeente heeft er terecht op gewezen dat [gedaagde] niet op straat hoeft te belanden, omdat hij terecht kan in de VBL. Voorwaarde voor toelating in de VBL is dat men meewerkt aan terugkeer. Als [gedaagde] daar niet toe bereid is, is dat zijn eigen keuze. Met opvang in de VBL voldoet de overheid aan de eisen van artikel 3 EVRM (EHRM 5 juli 2016 (Hunde/Nederland), ECLI:CE:ECHR:2016:0705DEC001793116, par. 5, 54 en 59). Ook mag de voorwaarde worden gesteld dat de vreemdeling zich vooraf bereid verklaart mee te werken aan zijn vertrek uit Nederland; alleen in bijzondere omstandigheden mag dat niet, bijvoorbeeld als blijkt dat een vreemdeling vanwege zijn psychische gesteldheid, in elk geval voorlopig, niet in staat kan worden geacht de gevolgen van zijn handelen en nalaten te overzien (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 30 september 2019, ECLI :NL:RVS:2019:3281). Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in deze zaak niet gesteld, in ieder geval niet voldoende aannemelijk gemaakt.
4.8.
De Afdeling heeft in die uitspraak uit 2019 verder overwogen dat ervan mag worden uitgegaan dat alle zorg die medisch noodzakelijk is in of vanuit de VBL voorhanden is. Ook als [gedaagde] bijzondere medische zorg nodig zou hebben – dat is overigens niet gebleken; hij heeft slechts gesteld ‘kwetsbaar’ te zijn – zou toetsing aan artikel 8 EVRM dus niet tot een andere uitkomst leiden.
4.9.
Ook als hij niet naar de VBL wil, hoeft [gedaagde] niet permanent op straat te zwerven. Volgens de Gemeente kan hij namelijk overdag terecht in een van de 14 inloophuizen in de stad en is er als het erg koud is op grond van de Winterkouderegeling ook nachtopvang.
4.10.
[gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt waarom de corona-pandemie aan ontruiming in de weg zou staan. Zowel in de VBL als in andere opvanglocaties worden de coronamaatregelen toegepast. Verder is het zo dat deurwaarders rekening houden met personen die op het moment van ontruiming positief zijn getest of in quarantaine moeten, door de ontruiming enige tijd uit te stellen.
4.11.
De conclusie is dat de artikelen 3 en 8 EVRM niet aan toewijzing van de ontruiming in de weg staan en dat ook een belangenafweging op andere gronden de beslissing niet in het voordeel van [gedaagde] doet uitvallen.
4.12.
Al met al is dan ook voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een vordering tot ontruiming zal toewijzen. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen, zij het dat de ontruimingsdatum op uiterlijk vrijdag 8 januari 2021 wordt bepaald. Mede gezien het tijdverloop sinds juli van dit jaar (einddatum LVV) en de naderende feestdagen is een ontruimingstermijn van een maand redelijk.
4.13.
Duidelijk is dat de vordering niet zo moet worden gelezen dat [gedaagde] iedereen en alle spullen uit het pand zou moeten verwijderen. Hij moet zelf het pand verlaten en niet meer betreden en zijn spullen meenemen.
4.14.
Omdat ongedocumenteerde vreemdelingen in Nederland geen inkomsten mogen genereren, komt het procesrisico van een kostenveroordeling voor hen neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Daarom zal [gedaagde] niet in de proceskosten worden veroordeeld, maar zullen deze worden verrekend, dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om na betekening van het vonnis op uiterlijk vrijdag 8 januari 2021 het pand aan de [adres 2] te [plaats] met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutel van zijn locker en de sleutel van de ijskast ter vrije beschikking van de Gemeente te stellen en ontruimd te houden en niet meer te gebruiken, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en de Gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de Gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verrekent de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH