Overwegingen
1. [verzoekster] is een zorgaanbieder in de zin van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het [naam 4] kent als Wlz-uitvoerder persoonsgebonden budgetten (pgb) toe aan Wlz-verzekerden. Die verzekerden kunnen als budgethouders met hun pgb zorg inkopen bij zorgaanbieders.
2 Het [naam 4] heeft een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van door [verzoekster] gefactureerde en bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gedeclareerde zorg die zij aan budgethouders heeft geleverd. Volgens het [naam 4] is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat bij budgethouders de door [verzoekster] gefactureerde en gedeclareerde zorg veertien gevallen niet overeenkomt met de daadwerkelijk aan de budgethouder door [verzoekster] geleverde zorg en met de vooraf overeengekomen zorg. Op grond hiervan stelt het [naam 4] zich op het standpunt dat niet is en wordt voldaan aan de verplichtingen die horen bij verstrekking van pgb’s. Het [naam 4] heeft daarom met de bestreden besluiten de pgb’s van veertien budgethouders met ingang van 1 oktober 2020 beëindigd.
3. [verzoekster] heeft zich aanvankelijk tot de civiele voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland gewend en onder meer gevorderd het [naam 4] te veroordelen de voorgenomen beëindiging van de pgb’s te staken en gestaakt te houden. Bij vonnis in kort geding van 21 september 2020 heeft de voorzieningenrechter [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering omdat de bestuursrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat een effectieve rechtsgang bij de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter open staat. Vervolgens heeft [verzoekster] het verzoek om voorlopige voorziening ingediend waar het in deze zaak om gaat.
4. [verzoekster] heeft tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt en stelt de beslissingen op bezwaar niet te kunnen afwachten. Daarom heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de bestreden besluiten worden geschorst tot op het bezwaar is beslist.
5. [verzoekster] heeft aanvankelijk onder meer als spoedeisend belang gesteld dat de budgethouders door de intrekking van de pgb’s van de benodigde zorg verstoken zullen blijven. Door schorsing van de bestreden besluiten kan die zorg worden gecontinueerd. Op de zitting heeft het [verzoekster] laten weten dat het verzoek om voorlopige voorziening niet namens de budgethouders is ingediend. Het belang dat de budgethouders hebben bij de voortzetting van de zorg door [verzoekster] , kan daarom bij de beoordeling van het door [verzoekster] ingediende verzoek om voorlopige voorziening buiten beschouwing blijven. Hun belang is niet het belang van [verzoekster] . Als de budgethouders dat wensen, kunnen zij zelf om een voorlopige voorziening vragen, mits zij bezwaar hebben gemaakt.
6. [verzoekster] heeft verder als spoedeisend belang gesteld dat de onderneming zodanig negatieve financiële gevolgen van de bestreden besluiten zal ondervinden dat het voortbestaan van de onderneming in gevaar komt. [verzoekster] voert in de eerste plaats aan dat het [naam 4] [verzoekster] aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die het leidt of zal leiden als gevolg van het vermeend onrechtmatig handelen van [verzoekster] . Dit handelen heeft het [naam 4] ook ten grondslag gelegd aan de bestreden besluiten. De vordering op [verzoekster] hangt daarom nauw samen met de bestreden besluiten. Daarnaast leidt [verzoekster] omzetverlies als gevolg van de bestreden besluiten. De betreffende budgethouders kunnen hun zorg immers niet meer bij [verzoekster] afnemen omdat hen dat niet wordt toegestaan. Maar ook andere budgethouders zullen hun zorg niet bij [verzoekster] afnemen door drie, door het [naam 4] getroffen, maatregelen. Het gaat om een vermelding in het incidentenregister van Zilveren Kruis voor acht jaar, een vermelding in het externe verwijzingsregister voor acht jaar en een melding via Zorgverzekeraars Nederland bij de Nederlandse Zorgautoriteit. Schorsing van de bestreden besluiten is nodig om [verzoekster] voor faillissement te behoeden, aldus [verzoekster] .
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het [naam 4] vooralsnog geen stappen heeft gezet om de gestelde schade waarvoor [verzoekster] aansprakelijk wordt gesteld te verhalen. Er is geen beslag gelegd en van invordering van ten onrechte uitgekeerde pgb’s is geen sprake. Van een dreiging dat dit op korte termijn, dat wil zeggen nog voordat op het bezwaar is beslist, zal plaatsvinden is evenmin gebleken. Dat betekent dat zich daadwerkelijk negatieve financiële consequenties als gevolg van de aansprakelijkheidstelling op grond van de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde feiten nog niet voordoen.
8. [verzoekster] stelt verder dat de intrekking van de pgb’s en de door het [naam 4] opgeworpen belemmeringen om nieuwe cliënten te verwerven leidt tot aanzienlijke inkomstenderving. Het lijdt geen twijfel dat [verzoekster] van de intrekking van de pgb’s financieel nadeel ondervindt, maar dat dit nadeel onomkeerbare gevolgen heeft voordat op het bezwaar is beslist, is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een overzicht van bedrijfsresultaten en
-kosten. [verzoekster] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze gevolgen binnen de bedrijfsvoering niet zijn op te vangen, hetzij door (tijdelijke) verdere ontplooiing van andere bedrijfsactiviteiten en gewijzigde inzet van personeel. Van een noodzaak om op korte termijn over te gaan tot ontslag van personeel of vervreemding van vermogen is niet gebleken.
9. Samengevat is onvoldoende komen vast te staan dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht vanwege onomkeerbare (financiële) gevolgen als gevolg van het bestreden besluiten en de daarmee samenhangende vordering van het [naam 4] .
10. Dit maakt dat [verzoekster] het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet aannemelijk heeft gemaakt. Een spoedeisend belang zou evenwel kunnen worden aangenomen als de bestreden besluiten
evidentniet rechtmatig zijn. Maar dat is niet het geval. [verzoekster] heeft niet betwist dat er een discrepantie is tussen de geboden zorg en de facturering. Ook is niet in geschil dat de administratie ontoereikend was. [verzoekster] heeft niet met de eigen administratie weerlegd dat de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde discrepanties elke feitelijke grondslag ontbreekt. Daar komt bij dat geen van de budgethouders de eigen verklaring, waarop het [naam 4] de discrepanties heeft gebaseerd, heeft herroepen.
11. Tot slot is van belang dat, als [verzoekster] alsnog aannemelijk kan maken dat een zodanig prangende financiële situatie dreigt dat een beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht, [verzoekster] op grond van een nieuwe feiten en omstandigheden opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indienen.
12. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel van de bestreden besluiten. [verzoekster] heeft in dat verband op de zitting aangeboden om budgethouder Honing als getuige te horen. De voorzieningenrechter heeft daar van afgezien. [verzoekster] heeft aangegeven dat Honing zou kunnen verklaren over de feitelijke gang van zaken en het declaratieproces. De voorzieningenrechter merkt op dat de bewindvoerder slechts toestemming heeft gegeven dat Honing bij de zitting aanwezig is. Uit de mailwisseling van 26 oktober 2020 tussen [verzoekster] en de bewindvoerder van Honing blijkt niet dat toestemming is gevraagd en ook geen toestemming is gegeven om te getuigen. [verzoekster] stelt zich in het bezwaarschrift van 28 september 2020 primair op het standpunt dat het [naam 4] ten onrechte oordeelt dat de cliënten dan wel hun vertegenwoordigers ongeschikt zouden zijn om het pgb te beheren of de bijbehorende taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Omdat [verzoekster] de integriteit van de zorgvragers in twijfel trekt, acht de voorzieningenrechter een dergelijke expliciete toestemming wel nodig. Honing zou immers belastend voor haar zelf kunnen verklaren, met als mogelijk gevolg dat het [naam 4] niet langer bereid zal zijn om de vordering die het [naam 4] op Honing heeft, van haar over te nemen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.