ECLI:NL:RBAMS:2020:6164
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer na intrekking van het ontbindingsverzoek door de werkgever
In deze zaak heeft verzoekster, een 61-jarige vrouw die sinds 1988 werkzaam is als interviewer, een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met GDCC Amsterdam B.V. op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek volgde op een eerdere ontbindingsprocedure waarin de kantonrechter op 20 augustus 2020 de arbeidsovereenkomst had ontbonden per 1 januari 2021, met toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan verzoekster. GDCC had het verzoek tot ontbinding ingetrokken, maar verzoekster diende opnieuw een verzoek in, stellende dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was.
De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 19 november 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van verzoekster moest worden toegewezen, gezien de ernstige verstoring van de arbeidsrelatie en het feit dat GDCC zich niet verzette tegen de ontbinding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2021 en GDCC veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 60.000,00 en een transitievergoeding van € 13.735,28, te vermeerderen met wettelijke rente.
De kantonrechter concludeerde dat GDCC tekort was geschoten in haar verplichtingen als werkgever door te snel aan te sturen op ontslag in plaats van verzoekster te begeleiden. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat van verzoekster niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten, en dat GDCC ernstig verwijtbaar had gehandeld. De proceskosten werden aan GDCC opgelegd als de in het ongelijk gestelde partij.