ECLI:NL:RBAMS:2020:6201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
C/13/681137 / KG ZA 20-252
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voortzetting van de bankrelatie met ING door een kerkgenootschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kerkgenootschap, aangeduid als eiseres, en ING Bank N.V., de gedaagde. Eiseres vorderde dat ING zou worden verboden de bankrekening te beëindigen en dat de bankrelatie zou worden voortgezet. De achtergrond van de zaak ligt in de beëindiging van de bankrelatie door ING, die dit deed op basis van de Wet Financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). ING had twijfels over de herkomst van de middelen die door eiseres werden gebruikt en de transparantie van de financiële transacties.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, terwijl ING verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van eiseres onvoldoende was aangetoond. De rechter concludeerde dat ING voldoende aannemelijk had gemaakt dat de beëindiging van de bankrelatie gerechtvaardigd was, gezien de onduidelijkheden en het gebrek aan medewerking van eiseres bij het verstrekken van informatie die ING nodig had om haar wettelijke verplichtingen na te komen.

De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde eiseres in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken onder de Wft en Wwft en de noodzaak voor cliënten om transparant te zijn in hun financiële transacties. De rechter oordeelde dat ING haar zorgplicht niet had geschonden en dat de beëindiging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/681137 / KG ZA 20-252 CdK/JT
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2020
in de zaak van
het kerkgenootschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij concept-dagvaarding ontvangen op 8 juni 2020,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. A.L. de Vogel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van 15 juni 2020 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. Na verder debat is de zaak pro forma aangehouden tot en met
13 juli 2020 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om een minnelijke regeling te beproeven.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : mr. De Bruin;
- aan de kant van ING: [naam 1] (KYC/CDD analist), mr. L. de Jong (bedrijfsjurist) en mr. De Vogel.
1.3.
Bij brief van 10 juli 2020 heeft ING verzocht om vonnis te wijzen. Daarna is [eiseres] nog in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de brief van 10 juli 2020, wat [eiseres] bij e-mail van 19 juli 2020 (binnengekomen op 22 juli 2020) heeft gedaan. Aan partijen is telefonisch bericht dat heden vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft al tientallen jaren een bankrelatie met ING, doordat zij een betaalrekening met gebruik van creditcard bij de bank heeft.
2.2.
[naam bv] B.V. is bestuurder van [eiseres] . Dit is een bedrijf dat als groothandel handelt in chemische stoffen. Bestuurder van [naam bv] B.V. is [naam 2] en enig aandeelhouder is [eiseres] .
2.3.
Op 15 augustus 2019 heeft ING aan [naam 2] , voorzitter van [eiseres] , schriftelijke vragen gesteld. Het betrof een periodieke controle van de bij de bank bekende gegevens. [naam 2] heeft aan ING verzocht toe te lichten op welk beleid en welke wetgeving deze vraagstelling is gebaseerd.
2.4.
Op 2 oktober 2019 heeft [naam 2] onder protest op de vragen van
15 augustus 2019 geantwoord.
2.5.
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft ING aanvullende vragen gesteld. [eiseres] heeft een aantal vragen beantwoord. Daarna volgden nieuwe vragen bij brief van 22 oktober 2019 en antwoorden op dezelfde dag, waarbij vooral wedervragen werden gesteld.
2.6.
Op 17 december 2019 heeft ING schriftelijk de bankrelatie beëindigd per
17 maart 2020 in verband met de Wet Financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Verder ontbrak inmiddels de vertrouwensrelatie.
2.7.
Bij brief van 3 januari 2020 heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat van [eiseres] , bezwaar gemaakt tegen het handelen en de beslissingen van ING en tevens een klacht ingediend. Op 17 februari 2020 heeft mr. De Bruin een rappel gestuurd.
2.8.
Bij brief van 27 februari 2020 heeft de Afdeling Juridische Zaken van ING gereageerd. De verplichting tot controle naar zogenaamde pseudo-UBO’s (Ultimate Beneficial Owner) bestaat sinds 25 juli 2018.
2.9.
Mr. De Bruin heeft daarop gereageerd met twee brieven gedateerd 5 maart 2020, één aan de Afdeling Juridische Zaken en één aan de directie van ING.
2.10.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft ING aan [eiseres] nog de mogelijkheid gegeven alsnog op de daarin gestelde, gedetailleerde vragen te antwoorden.
2.11.
Bij brief van 1 juli 2020 heeft [eiseres] daarop gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraar verklaard vonnis:
I. ING te verbieden om de bankrekening te beëindigen en te gebieden de bankrelatie met [eiseres] voort te zetten, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag,
II. ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe - samengevat - het volgende.
De opzegging is onrechtmatig. Er zijn geen gegronde redenen om de bankrelatie op te zeggen. Er is geen verdenking op witwassen of financiering van terrorisme vanaf de bankrekening van [eiseres] .
ING gaat met de vraagstelling, zeker met die uit de brief van 18 juni 2020, haar bevoegdheden ver te buiten. Zij tast de privacy van [eiseres] en derden aan, of wenst dat [eiseres] dat doet. [eiseres] maakt mondeling afspraken met haar relaties en daarvan staat niets op papier. Dat is niet verboden. Er zijn afspraken met de Belastingdienst dat beide bestuursleden ieder jaarlijks een inkomen van € 15.000,- zullen aangeven en daarover belasting betalen. Jaarlijks worden de jaarstukken van [eiseres] , [naam bv] en [naam bedrijf] toegezonden aan de Belastingdienst. [naam bedrijf] is een aan het kerkgenootschap verbonden boekhandel.
[eiseres] heeft getracht bij een andere bank een rekening te openen, maar dat is niet gelukt.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling4.1.Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak.

4.2.
Een vordering die strekt tot voortzetting van een overeenkomst kan in kort geding worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
ING dient bij voortduring te voldoen aan de verplichtingen die de Wft en Wwft haar opleggen. De Wft verplicht banken tot een integere bedrijfsvoering. De maatregelen die een bank neemt om betrokkenheid bij witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, maken daarvan deel uit. Bij de beoordeling van de opzegging van de bankrelatie komt gewicht toe aan de verplichtingen van ING jegens (onder meer) toezichthouders om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ING en die de werking en de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. ING heeft op grond van de Wft en de Wwft diverse onderzoeks- en controleverplichtingen. Zo is ING gehouden op grond van artikel 3 lid 1 Wwft (voorafgaand aan de dienstverlening) cliëntenonderzoek te verrichten als onderdeel van een integere bedrijfsvoering en het beheersen van specifieke integriteitsrisico’s. De cliënt moet de instelling onder andere voldoende inzicht geven in (de herkomst van) de middelen die bij de (zakelijke) relaties worden gebruikt en zijn geldstromen; indien hij daaraan niet (volledig) voldoet, kan de bank het cliëntenonderzoek niet (volledig) verrichten. Indien het cliëntenonderzoek een negatief resultaat heeft, volgt uit artikel 5 lid 1 Wwft dat het de instelling verboden is een zakelijke relatie met de (potentiële) cliënt aan te gaan.
4.4.
Een bankrelatie is een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Deze overeenkomst is opzegbaar op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) waarin is bepaald dat ING bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, met dien verstande dat zij zich daarbij houdt aan haar in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht. Daarnaast kan ING ingevolge artikel 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Regeling (VZR) de overeenkomst op elk moment opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 60 dagen. ING was op grond van deze bepalingen dan ook in beginsel bevoegd de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen.
4.5.
De vraag is aan de orde of voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat ING van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruikt heeft gemaakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Naast de in 4.4. genoemde zorgplicht van ING komt evenzeer gewicht toe aan de verplichting van [eiseres] om ingevolge artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat ING aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders voldoet en om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ING en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. Dit brengt een zekere inspanningsverplichting mee voor [eiseres] om bij ING bestaande onduidelijkheden weg te nemen.
4.6.
ING heeft vragen aan [eiseres] voorgelegd in het kader van haar twijfel dat inkomsten niet worden besteed aan een algemeen nut in het licht van een kerkgenootschap.
4.7.
De heer [naam 2] zou een afspraak met de belastingdienst hebben, dat hij en de andere bestuurder € 15.000,- per jaar mogen opgeven als inkomsten uit werk voor [eiseres] . Deze afspraak met de Belastingdienst is tegenover ING niet met stukken onderbouwd en ook zijn volgens ING geen overboekingen naar [naam 2] zichtbaar op de rekening. [naam 2] zou geen eigen bankrekening hebben. [eiseres] heeft hierop geen toelichting gegeven en stelt dat ING in verband met privacy ook geen recht heeft om dit te vragen.
4.8.
Uit een overzicht van ING blijkt dat in 2017 vanaf september aan onkostenvergoeding een bedrag van ongeveer € 3.750,-, in 2018 € 7.100,- en in 2019 tot en met juli € 5.000,- is betaald aan twee personen. Verder doet [eiseres] betalingen met de omschrijving “studiebijdrage” in 2017 vanaf september van ongeveer € 4.000,-, in 2018 van € 8.400,- en in 2019 tot en met juli van € 7.000,-. ING heeft vragen gesteld over de opleidingen die zij verzorgen, contracten, certificering en documentatie van de opleidingen opgevraagd en inlichtingen gevraagd over de opleidingen die de studenten volgen. [eiseres] heeft de ontwikkelingswegen binnen het genootschap die langs 13 stadia gaan overgelegd. Aan alle stadia en de [naam 3] hoogtijdagen wordt gedurende elk jaar aandacht besteed. Verdere informatie over opleiding en studie wenst [eiseres] niet te geven, omdat de vragen buiten de bevoegdheid van ING treden.
4.9.
Over de rekeningcourant-verhouding met [naam bv] en [naam bedrijf] stelt ING dat zij in de onderzochte periode betalingen heeft gevonden van respectievelijk € 15.600,- en ongeveer € 14.000,-. Met [naam bv] zou een rekening courant verhouding zijn opgebouwd van in totaal € 350.000,-. ING heeft verzocht inzicht te geven in de prestatie die tegenover deze betalingen staat. [eiseres] stelt in antwoord slechts dat zij niet VPB-plichtig is, dat [naam bv] een pharma-chemisch bedrijf is, dat een uitvoerende/dienstverlenende rol heeft ten behoeve van de doelstelling van [eiseres] . [naam bedrijf] is een boekhandel verbonden met [eiseres] . De aard en achtergrond van de betalingen licht zij niet toe.
4.10.
Geoordeeld wordt als volgt. Het is aan ING om de periodieke controles te verrichten waartoe de wet haar verplicht. Bij het niet naar behoren kunnen voldoen aan haar controleplicht, dient zij een zakelijke relatie niet aan te gaan, dan wel deze te beëindigen. Gelet op de summiere antwoorden die [eiseres] op de hiervoor genoemde en op andere vragen binnen het onderzoek van ING heeft gegeven, onder meer ook op de andere vragen uit de brief van 18 juni j.l., is niet uit te sluiten dat gelden buiten een fiscale verplichting worden gehouden en daarmee worden witgewassen. Zeker na de gedetailleerde vraagstelling van de brief van 18 juni j.l. heeft ING aan haar zorgplicht voldaan. Het tegenovergestelde geldt voor [eiseres] . [eiseres] heeft onvoldoende voldaan aan haar verplichting tot het verstrekken van de van haar gevraagde informatie. Bij een zo grote stroom aan voor een groot deel oncontroleerbare betalingen en ontvangsten had zij in elk geval meer toelichting kunnen geven, maar die is achterwege gebleven. Zij schermt steeds met de privacy, maar ook geanonimiseerde informatie heeft zij niet verstrekt. Dat [eiseres] in vertrouwen met anderen handelt en daarom niets op papier zet, is een onvoldoende bevredigend antwoord in dit kader. Verklaringen over de betalingen hadden kunnen worden gegeven. ING heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar onderzoek dankzij [eiseres] onvolledig is geweest en mocht de bankrelatie dan ook opzeggen. Dat ING stelt dat haar vertrouwen in [eiseres] als cliënt geschonden is en dat de wijze van communiceren niet past bij een kerkgenootschap en afbreuk doet aan het benodigde vertrouwen is dan ook invoelbaar.
4.11.
[eiseres] heeft nog gesteld dat zij met geen andere bank een bankrelatie kan aangaan, maar zij heeft dat verder niet met stukken onderbouwd.
4.12.
Voorshands is dus niet aannemelijk geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat ING haar zorgplicht heeft geschonden en evenmin dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ING in de gegeven omstandigheden van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De gevraagde voorzieningen zullen dus worden geweigerd.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op: - griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
890,00
Totaal € 1.546,00.
4.14.
De door ING verzochte veroordeling in de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.546,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JT