In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kerkgenootschap, aangeduid als eiseres, en ING Bank N.V., de gedaagde. Eiseres vorderde dat ING zou worden verboden de bankrekening te beëindigen en dat de bankrelatie zou worden voortgezet. De achtergrond van de zaak ligt in de beëindiging van de bankrelatie door ING, die dit deed op basis van de Wet Financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). ING had twijfels over de herkomst van de middelen die door eiseres werden gebruikt en de transparantie van de financiële transacties.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, terwijl ING verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van eiseres onvoldoende was aangetoond. De rechter concludeerde dat ING voldoende aannemelijk had gemaakt dat de beëindiging van de bankrelatie gerechtvaardigd was, gezien de onduidelijkheden en het gebrek aan medewerking van eiseres bij het verstrekken van informatie die ING nodig had om haar wettelijke verplichtingen na te komen.
De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde eiseres in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken onder de Wft en Wwft en de noodzaak voor cliënten om transparant te zijn in hun financiële transacties. De rechter oordeelde dat ING haar zorgplicht niet had geschonden en dat de beëindiging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was.