ECLI:NL:RBAMS:2020:6245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/13/691716 / KG ZA 20-957
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de opzegging van de bankrelatie tussen CIS Management B.V. en ING Bank N.V. in kort geding

In deze zaak heeft CIS Management B.V. (hierna: CIS) een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. (hierna: ING) naar aanleiding van de opzegging van hun bankrelatie. ING had de relatie met CIS beëindigd op basis van een algemene beleidswijziging, waarbij het besloot geen zaken meer te doen met trustkantoren. CIS, dat sinds 2013 over een vergunning van De Nederlandsche Bank beschikt, heeft drie bankrekeningen bij ING en stelt dat de beëindiging van de bankrelatie grote gevolgen voor haar heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2020 heeft CIS haar vorderingen toegelicht, waarbij zij verzocht om de dienstverlening van ING voort te zetten totdat er een uitspraak in de bodemprocedure zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat CIS een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat de beëindiging van de bankrelatie haar onderneming in gevaar zou kunnen brengen. ING heeft aangevoerd dat zij op grond van de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden Zakelijke Rekening bevoegd is om de relatie op te zeggen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ING haar zorgplicht niet in acht heeft genomen. De opzegging was niet specifiek gebaseerd op de situatie van CIS, maar op een algemene beleidswijziging. De voorzieningenrechter heeft daarom beslist dat ING de dienstverlening aan CIS moet voortzetten totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan, mits CIS binnen een maand na het vonnis de bodemprocedure aanhangig maakt.

De voorzieningenrechter heeft ING ook veroordeeld in de proceskosten, omdat ING grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is gewezen op 1 december 2020 door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/691716 / KG ZA 20-957 HH/MV
Vonnis in kort geding van 1 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CIS MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 30 oktober 2020,
advocaat mr. M. Goorts te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.P. Raas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CIS en ING worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 17 november 2020 heeft CIS de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van CIS: [medewerker CIS] met mr. Goorts;
aan de zijde van ING: [medewerker ING] met mr. Raas en zijn kantoorgenoot mr. T.R.B. de Greve.
[naam informant] van de Nederlandse Vereniging van Trustkantoren was als belangstellende aanwezig en is als informant gehoord.
Na verder debat is vonnis bepaald op 1 december 2020.

2.De feiten

2.1.
CIS is een trustkantoor dat sinds 22 oktober 2013 beschikt over een vergunning op grond van (thans) de Wet toezicht trustkantoren 2018 van De Nederlandsche Bank (DNB).
2.2.
Sinds 2011 houdt CIS bij ING drie bankrekeningen aan, een Eurorekening, een Amerikaanse dollarrekening en een zakelijke spaarrekening. Sinds 2017 houdt CIS ook een Russische roebelrekening aan bij ING. Op de relatie tussen CIS en ING zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden Zakelijke Rekening van toepassing.
2.3.
Bij brief van 12 december 2019 heeft ING CIS kort gezegd medegedeeld dat zij na een zorgvuldige afweging van alle belangen besloten heeft de relaties met trustkantoren te beëindigen. Achtergrond hiervoor is “
dat hier voor de bank inherent hogere operationele, juridische en reputationele risico’s aan verbonden zijn dan aan bancaire dienstverlening aan bedrijven uit andere sectoren.
De relatie met CIS wordt, aldus de brief, op grond van artikel 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening en op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden per 1 juni 2020 beëindigd.
2.4.
ING heeft de brief van 12 december 2019 verzonden naar het oude adres van CIS aan de [adres 1] te [plaats] . CIS is in december 2017 van dit adres is verhuisd naar het adres [adres 2] te [plaats] , van welke adreswijziging ING in kennis is gesteld. CIS stelt de brief niet ontvangen te hebben.
2.5.
Bij brief van 10 april 2020 heeft ING CIS kort gezegd medegedeeld dat beëindiging van de bankrelatie, zoals aangekondigd bij brief van 12 december 2020, vanwege de impact die de Coronacrisis mogelijk heeft op CIS met drie maanden, dus tot 1 oktober 2020, zal worden uitgesteld. ING heeft deze brief wel naar het juiste adres ( [adres 2] ) gestuurd. Desalniettemin zegt CIS deze brief niet te hebben ontvangen.
2.6.
Op 13 oktober 2020 ontdekte CIS dat haar bankrekeningen op 7 oktober 2020 waren geblokkeerd. Nadat CIS hierover navraag deed bij ING zijn haar kopieën van de brieven van 12 december 2019 en 10 april 2020 toegestuurd.
2.7.
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft de raadsman van CIS ING gesommeerd de dienstverlening aan CIS voor onbepaalde tijd voort te zetten, althans tot het moment dat CIS nieuwe bankrekeningen heeft kunnen openen bij een respectabele bank in de SEPA-zone, althans tot 1 oktober 2022.
2.8.
Op 16 oktober 2020 heeft ING bericht om in afwachting van haar definitieve beslissing de Eurorekening van CIS te heropenen.
2.9.
Op 19 oktober 2020 heeft de raadsman van CIS bericht dat CIS niet akkoord gaat met deze tijdelijke oplossing en is ING een kort geding in het vooruitzicht gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft ING toegezegd de Eurorekening tot 1 juni 2021 geopend te houden.
2.10.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft de raadsman van ING toegezegd alle vier de rekeningen te heropenen en geopend te houden tot 1 juli 2021 en deze termijn met drie maanden te verlengen (dus tot 1 oktober 2021) indien CIS kan aantonen dat zij naar beste kunnen heeft geprobeerd elders een bankrekening te openen. Bij brief van 2 november 2020 heeft de raadsman van CIS dit van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
CIS vordert het volgende:
I.
primairING op straffe van dwangsommen te gebieden de dienstverlening aan CIS onder dezelfde voorwaarden als golden tot 1 oktober 2020 voor onbepaalde tijd voort te zetten;
II.
subsidiairING op straffe van dwangsommen te gebieden de dienstverlening aan CIS onder dezelfde voorwaarden als golden tot 1 oktober 2020 voort te zetten totdat CIS een nieuwe bankrekening heeft geopend bij een respectabele bank in de SEPA-zone;
III.
meer subsidiairING op straffe van dwangsommen te gebieden de dienstverlening aan CIS onder dezelfde voorwaarden als golden tot 1 oktober 2020 tot 1 oktober 2022 voort te zetten;
IV. met veroordeling van ING in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
CIS stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat zij ondanks de toezegging van ING de rekeningen tot 1 juni 2021, tot 1 juli 2021 of tot 1 oktober 2021 geopend te houden een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen. In geen geval kan CIS voor een van deze data een vonnis in de bodemprocedure verkrijgen. Het hebben van een bankrekening is voor CIS, net als voor elke onderneming, van levensbelang. Weliswaar volgt uit de artikelen 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening en 35 van de Algemene Bankvoorwaarden dat ING de relatie met inachtneming van een termijn kan beëindigen, maar daarbij dient ING haar zorgplicht (opgenomen in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden) in acht te nemen. Het beëindigen van een bancaire relatie kan daarnaast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Op grond van een aantal in de dagvaarding opgesomde omstandigheden is CIS van mening dat ING, die een essentiële rol vervult in het financiële systeem, in dit geval de relatie niet mag beëindigen. CIS heeft een brandschone reputatie, komt al haar (wettelijke) verplichtingen na en ontplooit enkel legale activiteiten. Na onderzoek in 2011 en in 2017 is CIS door ING als klant geaccepteerd. ING heeft thans geen specifieke omstandigheden aangevoerd die betrekking hebben op CIS. De opzegging door ING is enkel gebaseerd op een algemene beleidswijziging om geen zaken meer te willen doen met trustkantoren. Er is geen individuele risicoanalyse met betrekking tot CIS gemaakt. CIS heeft inmiddels tal van andere banken gepolst of zij daar een rekening kan openen, maar kreeg steeds nul op het rekest. De bewijzen hiervan heeft zij in het geding gebracht. Ook is van belang dat CIS herhaaldelijk heeft toegezegd redelijke additionele kosten die ING mogelijk maakt te dragen.
3.3.
ING heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat haar zorgplicht niet inhoudt dat zij een (eeuwigdurende) contracteerplicht heeft, afstand van haar opzeggingsbevoegdheid zou moeten doen, of dat zij zich niet zou mogen aanpassen aan veranderende normen, risico’s en visies in de maatschappij, bijvoorbeeld ten aanzien van het voorkomen van witwassen. CIS heeft zich daarentegen niet zorgvuldig opgesteld, door niet adequaat te reageren op de brieven van ING van 12 december 2019 en 10 april 2020 (zie 2.4 en 2.5) en door geen serieuze pogingen te doen om elders een nieuwe bankrekening te openen. Nederland kent immers tientallen banken en ruim 600 buitenlandse banken hebben zich bij DNB geregistreerd en zijn actief in Nederland. Binnen de zeer ruime termijn die ING bij de opzegging in acht heeft genomen (van 12 december 2019 tot 1 oktober 2021) moet het CIS dus lukken een andere bank te vinden, zodat zij geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen in dit kort geding. ING heeft de relatie met CIS niet zomaar opgezegd. Zij is daartoe genoodzaakt door de steeds strenger wordende wetgeving en hoge maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van het tegengaan van witwassen en belastingontduiking en het verhullen van eigendomsstructuren. De trustsector kent in dit verband grote integriteitsrisico’s. Deze sector is in het verleden aan minder strenge
customer due diligenceonderzoeken onderworpen dan thans gewenst. Om tot opzegging van de bankrelatie te mogen overgaan, is niet vereist dat zich bij CIS daadwerkelijke onregelmatigheden hebben voorgedaan. De risico’s die ING loopt, staan bovendien in geen enkele verhouding tot de tarieven die zij ontvangt voor het aanhouden van een betaalrekening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de datum van beëindiging van de bankrelatie nadert, heeft CIS een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. CIS heeft in dit verband terecht aangevoerd dat er niet vanuit kan worden gegaan dat vóór 1 oktober 2021 een vonnis in de bodemprocedure wordt gewezen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat ING op grond van de artikelen 35 van de Algemene Bankvoorwaarden en 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening bevoegd is de bankrelatie met CIS op te zeggen.
4.3.
De vraag in dit kort geding is of het gebruikmaken door ING van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie artikel 6:248 lid 2 BW en het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer). Volgens CIS is dat het geval, volgens ING niet.
4.4.
Op grond van de in artikel 2 lid 1 van de Algemene Bankvoorwaarden neergelegde zorgplicht dient ING bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van haar cliënten rekening te houden. Uitgangspunt is dat het voor CIS van wezenlijk belang is dat zij toegang heeft tot het bancaire systeem. Het gaat hier niet om een kredietrelatie, maar om het hebben van een bankrekening. Elke (rechts)persoon die legale activiteiten ontplooit moet in beginsel toegang hebben tot het betalingsverkeer en daarvoor is een bankrekening nu eenmaal vereist.
4.5.
Anderzijds komt gewicht toe aan de verplichting van CIS om ingevolge artikel 2 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden rekening te houden met de belangen van ING, zoals het kunnen voldoen aan haar verplichtingen jegens toezichthouders op grond van (onder meer) de Wet toezicht trustkantoren 2018 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terroristische activiteiten (Wwft). De maatschappelijke positie van banken brengt mee dat van hen de grootst mogelijke integriteit wordt verwacht. Daarnaast kunnen financiële en andere bedrijfsmatige belangen van de bank een rol spelen.
4.6.
CIS heeft gesteld dat de opzegging grote gevolgen voor haar heeft. Ondanks diverse pogingen heeft zij niet elders een bankrekening kunnen openen. Als ING de relatie niet voortzet kan zij niet meer deelnemen aan het betalingsverkeer, waardoor zij haar onderneming niet meer kan voortzetten. ING heeft betwist dat CIS zich voldoende heeft ingespannen om alternatieven te vinden, bijvoorbeeld door zich te wenden tot buitenlandse banken die actief zijn in Nederland.
4.7.
In dit kort geding heeft CIS voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het in het algemeen voor trustkantoren in Nederland steeds moeilijker is geworden om een bankrekening te openen. Zij heeft meerdere keren (aantoonbaar) nul op het rekest kregen. Ook ING heeft CIS desgevraagd niet kunnen wijzen op een Nederlandse of buitenlandse bank waar CIS een bankrekening zou kunnen openen.
4.8.
Verder staat vast dat CIS beschikt over een vergunning van DNB. ING heeft erkend dat zij aan de zijde van CIS nooit een risico op witwassen of terrorisme financiering heeft kunnen vaststellen. Ook overigens heeft ING de stelling van CIS dat zij sinds het aangaan van de relatie op geen enkele wijze jegens ING tekort is geschoten, niet weersproken. In concreto is dus op dit moment geen sprake van onzorgvuldigheden of tekortkomingen in de bedrijfsvoering van CIS die integriteitsrisico’s met zich mee zouden brengen. Evenmin is gebleken dat CIS zich niet zou houden aan bestaande wet- en regelgeving, waardoor ING mogelijk in de problemen zou kunnen komen. Ook staat vast dat CIS in 2011 en in 2017 het klantacceptatieproces van ING heeft doorstaan. Voorshands loopt ING dan ook een gering risico als de bankrelatie nog enige tijd zou doorlopen.
4.9.
De gronden die ING heeft aangevoerd voor de beëindiging van de bankrelatie zijn, zoals gezegd, niet specifiek gebaseerd op de handel en wandel van CIS, maar op een algemene beleidswijziging die inhoudt dat ING niet langer zaken wenst te doen met trustkantoren. Dit type dienstverlening brengt inherent een verhoogd integriteitsrisico met zich mee en dit risico alsmede het risico op reputatieschade dient in algemene zin te worden beperkt, aldus ING. Voortzetting van de dienstverlening aan trustkantoren zou volgens ING daarnaast onaanvaardbaar hoge kosten voor haar meebrengen.
4.10.
Op zichzelf staat het een bank vrij haar beleid met betrekking tot het accepteren van cliënten te wijzigen. Bij de wijze waarop daaraan in een concreet geval uitvoering wordt gegeven, geldt wel de maatstaf als weergegeven onder 4.3 en 4.4 van dit vonnis. De wens van ING om integriteitsrisico’s zoveel mogelijk uit te sluiten is legitiem, maar in de gegeven omstandigheden levert deze wens naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een voldoende grond op voor opzegging van de bankrelatie met de door ING in acht genomen termijnen.
4.11.
Van belang daarbij is dat ING de dienstverlening aan CIS in 2017 na onderzoek nog heeft uitgebreid. Tevens is hierbij van belang dat aannemelijk is dat de opzeggingsbrief van 12 december 2019 CIS niet heeft bereikt.
4.12.
De stelling van ING dat voortzetting van de bankrelatie met CIS onevenredig hoge kosten met zich mee zou brengen heeft zij onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Bovendien wegen mogelijke extra kosten niet op tegen het belang van CIS bij voorlopige voortzetting van de relatie, te meer nu zij heeft aangeboden (redelijke) extra kosten voor haar rekening te nemen.
4.13.
Samengevat luidt de conclusie dat CIS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kans groot is dat beëindiging van de bankrelatie ertoe zal leiden dat zij haar onderneming niet langer kan uitoefenen, terwijl zij op geen enkele wijze tekort is geschoten jegens ING en er geen concrete aanwijzingen bestaan dat zij een integriteitsrisico vormt voor ING en/of dat ING daardoor voor onevenredig hoge kosten wordt geplaatst. Het belang van ING bij een beëindiging van de relatie met CIS is dus relatief beperkt.
4.14.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen, wordt geoordeeld dat CIS in ieder geval de uitkomst van de bodemprocedure moet kunnen afwachten. In een bodemprocedure kan, anders dan in een kort geding, een principieel oordeel worden verkregen over de vraag of en hoe ING als een van de grootbanken in Nederland een gehele sector (in dit geval de sector van trustkantoren) van haar dienstverlening kan uitsluiten. De relatie met ING moet worden voortgezet totdat die uitkomst er is, op voorwaarde dat CIS de bodemprocedure binnen één maand na heden aanhangig maakt. De meer subsidiaire vordering zal in die zin worden toegewezen. Mede gelet op het belang van ING om in beginsel haar eigen beleid te mogen bepalen, kan niet van haar worden verwacht dat zij de overeenkomst met CIS oneindig voortzet, zoals primair gevorderd. De subsidiaire vordering (voortzetting tot een andere, respectabele bank uit de SEPA-zone is gevonden) is te vaag en zal enkel leiden tot executiegeschillen. De subsidiaire vordering is dus evenmin toewijsbaar.
4.15.
ING heeft terecht bezwaar gemaakt tegen de in het petitum opgenomen zinsnede “
onder dezelfde voorwaarden als tot 1 oktober 2020” omdat dit een redelijke wijziging van de algemene voorwaarden onmogelijk zou maken. ING kan niet worden verplicht de algemene voorwaarden te “bevriezen”, te meer nu zij op grond van de algemene voorwaarden gerechtigd is die voorwaarden eenzijdig te wijzigen.
4.16. Nu ING heeft toegezegd dat zij vrijwillig aan een veroordeling zal voldoen en er geen reden is om deze toezegging in twijfel te trekken, is het opleggen van dwangsommen niet nodig.
4.17.
ING zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CIS worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.719,38

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt ING de dienstverlening aan CIS voort te zetten, in die zin dat CIS de vier onder 2.2 van de dagvaarding genoemde bankrekeningen moet kunnen blijven gebruiken, totdat de bodemrechter in een door CIS aanhangig te maken bodemprocedure vonnis heeft gewezen,
5.2.
bepaalt dat CIS aan het onder 5.1 opgenomen gebod geen rechten kan ontlenen indien zij niet binnen één maand na heden de bodemprocedure tegen ING aanhangig maakt,
5.3.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van CIS tot op heden begroot op € 1.719,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MV