ECLI:NL:RBAMS:2020:6290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
RK 20/2923 + 20/2925
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding ex artikel 533 en toekenning vergoeding ex artikel 530 Wetboek van Strafvordering

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 20 november 2020, zijn twee verzoeken van de verzoeker behandeld, die voortvloeien uit zijn eerdere aanhouding en inverzekeringstelling op verdenking van brandstofdiefstal. Het verzoekschrift, dat op 17 juni 2020 is ingediend, betreft een schadevergoeding van € 105,- voor geleden schade door de ondergane verzekering en een vergoeding van € 280,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de zaak is geëindigd met een beleidssepot en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 24 maart 2020 onvoorwaardelijk is geseponeerd, wat betekent dat verzoeker recht heeft op een vergoeding op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelt dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van de schadevergoeding van € 105,-, omdat verzoeker zelf heeft erkend betrokken te zijn bij de brandstofdiefstallen. Echter, voor de kosten van het opstellen van het verzoekschrift wordt de standaardvergoeding van € 280,- toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/707072-15
RK: 20/2923 + 20/2925
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. H.A.F.C. Tack,
Pedro de Medinalaan 85 A, 1086 XP te Amsterdam,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 17 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 21 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 6 november 2020 de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De raadsvrouw van verzoeker heeft per mail van 6 november 2020 aangegeven dat zij en verzoeker niet bij de behandeling van het verzoekschrift in openbare raadkamer zullen verschijnen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 105,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 280,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de kosten voor de inverzekeringstelling en voor de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. Volgens de officier van justitie is de zaak geeindigd met een beleidssepot code 43 (oud feit). Het betrof echter een bewijsbare strafzaak. Door de zaak te seponeren is er rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verzoeker. Het is, gelet op het voorgaande, dan niet billijk om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen.
Mocht de rechtbank een vergoeding toekennen aan verzoeker, dan heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er verrekening dient plaats te vinden met de bedragen die in het overzicht van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zijn opgenomen.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 11 november 2015 aangehouden en de volgende dag in verzekering gesteld op verdenking van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (brandstofdiefstal). Op 12 november 2015 is verzoeker heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 24 maart 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 24 maart 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie een onjuiste maatstaf hanteert door te betogen dat gronden van billijkheid voor het toekennen van een schadevergoeding ontbreken omdat sprake zou zijn van “een bewijsbare zaak”.
Dat neemt niet weg dat de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig acht voor toekenning van een vergoeding ter zake van de ondergane verzekering. Verzoeker is namelijk door een verbalisant herkend op de camerabeelden van de zeven zaken die aangifte en/of melding hebben gedaan van brandstofdiefstal en heeft zelf verklaard dat hij zichzelf en zijn voertuigen heeft herkend op de foto’s van de zeven zaken. Verzoeker heeft verder verklaard dat het kan dat hij er niet bij was met zijn hoofd. Verzoeker heeft echter zeven keer getankt zonder te betalen en heeft moeten begrijpen dat het tanken zonder te betalen een strafbaar feit oplevert, waarvoor hij vervolgd zou kunnen worden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding te verstrekken.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van € 280,- toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
Wijst het verzoek af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 280,- (tweehonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en W.M.C.van den Berg, rechters
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 280,- (tweehonderdtachtig euro) op IBAN-nummer [nummer] ten name van [naam stichting] onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: 2018.256 [verzoeker] .
Aldus gedaan op 20 november 2020,
door mr. R.A. Overbosch, voorzitter.